nam. JOZEF HORENBANT. ORENBANT, de lieve, zoo echt Vlaamsche novellendichter met het penseel, werd te Gent geboren den 7 Maart 1863. In 1886, na eene jeugd vol strijd en worsteling om van << klakpotter » kunstenaar te worden, viel den jongen man de plaats te beurt van leeraar aan de teekenakademie van St. Niklaas, (1) en, te Gent in 1889 verscheen hij voor de eerste maal in de drijjaarlijksche tentoonstelling, daar hij sedertdien regelmatig ieder jaar, en telkens met nieuwe gewrochten, deel aan Zoo bewonderde men beurtelings in de toogzalen van Gent, Antwerpen, Brussel en Luik: in 1889 « Binnenzicht van een werkhuis, » eigendom van leeraar Donny te Gent; in 'go « Alleen, >>> eigendom van den heer Gouverneur der provincie Oostvlaanderen; in '91 << I de Jerusalemkapel te Brugge, » aangekocht voor de tombola der Antwerpsche tentoonstelling; in '92 « De Bleek, » thans vernield door eenen brand, en « De Grootmoeder, >> in het bezit van schilder Buysse-Baertsoen; in '93 « De Klapsters » en « de Drij goddelijke deugden »; in '94 « Binnenzicht van St. Salvatorskoor te Brugge » en « Binnenzicht van een werkhuis »; in '95 De Kleine Zieke »; in '96 De Pap >> te Brussel verkocht aan den Amerikaan Duncanwaring, van Washington; in '97 << De Winter »; (1) Thans is Horenbant bestuurder dezer school. in '98 « De Zorgen » aangeworven voor de tombola der tentoonstelling van Gent, en « Een Avond »; in '99 « De Aardappelen, » sinds enkele maanden geplaatst in de raadzaal van 't Stadhuis te St. Niklaas; in 1900 < Regenachtige Winterdag, » en in 'or « De Maand van Maria » en « Gelukkig Huisgezin. » De kunst van Horenbant is meest stil droef of stil gelukkig, altijd eenvoudig, waar, mild, edel. Zij zingt den kleinen man, die schravelt en wroet om de korste dagelijksch brood, niet den vervallene, den verloopene, die, slachtoffer zijner eigene buitensporigheden, wanhopig en lasterend ronddoolt; zij zingt het genoegen van den volbrachten plicht, den arbeid huldigend als verheffend en verzaligend, niet den weerzin van den opstandeling, die, Gods woord vergetend, zich slaaf waant, omdat hij werken moet; zij zingt het huiselijk heil, gelegen in de onderlinge liefde en trouwhertige verknochtheid van allen die onder 't zelfde dak wonen, niet de valsche vreugden van pracht en opschik; zij zingt de weldoende natuur, die vreugd en leven geeft, niet de verdelgende, die den temband scheurt daar de hooveerdige mensch haar in woû kluisteren. De kunst van Horenbant is één liefde en goedsmoed. Verukkend en verteederend, troostend en verheugend beantwoordt zij aan den hoogen roep van alles wat den naam van kunste draagt : gelukkig maken. Met zijn eerste werk, Binnenzicht van een Werkhuis » was onze schilder op den slag gekend en gewaardeerd. Dat stuk, eene flink volhoudene symphonie van grijze tonen, openbaart geheel en gansch den lateren Horenbant, met zijne groote ingenomenheid voor de gamme, zijnen trek tot |