talrijkst bevolkte klassen en tevens het grootste aantal lesuren, terwijl de « classici » soms met twee of drie leerlingen niet meer dan 16 uren les geven. Het voorwendsel hiertoe is : eenheid van leiding aan de klassen te geven. Wij hopen hier later nog wel eens op terug te komen. Ziehier wat Francisque Sarcey, Frankrijks beroemde tooneelcriticus en dagbladschrijver, onlangs overleden, over de leeraarsloopbaan schrijft. In zijne jeugd was Sarcey leeraar aan het lyceum te Grenoble, en van dezen tijd verhaalt hij onder anderen het volgende: (1) Volgens de voorschriften moesten wij per week 24 uur les geven; zoo had het reglement van het eerste keizerrijk het vastgesteld. De praktijk had echter het te groote aantal uren doen inkrimpen. Daar er personeel was voor geschiedenis, voor nieuwe talen en voor de natuurwetenschappen, hadden de leeraren in werkelijkheid slechts 14 tot 16 lesuren, en men mag er gerust bijvoegen, dat die hoeveelheid reeds aanzienlijk te noemen is. De beschaafde standen hebben er eenvoudig geen denkbeeld van, hoe groot de inspanning van eene les zijn kan, wanneer men met lichaam en ziel er bij is. Ik heb van mijn leven twee beroepen uitgeoefend: dat van docent en dat van journalist, aan welk laatste ik in zekeren zin als aanhangsel het houden van openbare wetenschappelijke voordrachten verbonden heb. De hemel weet hoe afmattend voor geest en hand het journalistenwerk is, met zijn onophoudelijk weerkeerenden eisch van dagelijksche artikelen. Thans beschik ik niet meer over de ongelooflijke werkkracht, die ik toen verkwist heb, zonder ze te tellen. En toch, na eene dertigjarige journalistenloopbaan, zonder eenig verlof hoegenaamd, gevoel (1) Annales politiques et littéraires, n° 830, pag. 338. ik mij opgewekter, geestelijk vaardiger en frisscher dan ik was aan het eind van één jaar werkzaamheid als leeraar. Wanneer in Juli de groote vacantie begon, gevoelde ik een zekere afgematheid, een gedruktheid van mijn geheel wezen. Aan den drempel der vacantie viel ik omver, gelijk een paard, dat te lang aan een stuk in 't gareel geloopen heeft (1). Om tot leeraar aan een gymnasium benoemd te worden, wordt gevorderd, behalve een getuigschrift van goed zedelijk gedrag, afgegeven door het hoofd van het bestuur der gemeente of gemeenten, waar men gedurende de twee laatste jaren heeft gewoond. a) voor de Grieksche en Latijnsche talen en letterkunde de graad van doctor in de klassieke letterkunde; b) voor de Nederlandsche taal en letterkunde de graad van doctor in de Nederlandsche letterkunde; c) voor de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche talen het bezit eener acte van bekwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs in die vakken ; d) voor de geschiedenis de graad van doctor in de klassieke letterkunde of die van doctor in de Nederlandsche letterkunde; e) voor de aardrijkskunde de graad van doctor in de Nederlandsche letterkunde of die van doctor in de wis- en natuurkunde; /) voor de wiskunde en de natuurkunde de graad van doctor in de wis- en sterrekunde of die van doctor in de wis- en natuurkunde; g) voor de scheikunde de graad van doctor in de scheikunde; h) voor de natuurlijke historie de graad van (1) Pädagogisch Archiv. Juli 1899. doctor in de aard- en delfstofkunde of die van doctor in de plant- en dierkunde; i) voor de Hebreeuwsche taal- en letterkunde de graad van doctor in de godgeleerdheid of die van doctor in de semitische letterkunde. Tot het geven van dit laatste onderwijs zijn ook benoembaar de Nederlandsch-Israëlitische en Portugeesch-Israëlitische godgeleerden van den eersten en tweeden rang en godsdienstonderwijzers van den hoogsten en middelsten rang. k) voor de gymnastiek het bezit eener acte van bekwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs in dat vak. Tot het geven van het onderwijs hierboven vermeld onder a, b, e, f, g, heni zijn ook benoembaar zij, die het examen, laatstelijk voorafgaande aan dat ter verkrijging van den doctoralen graad, met goed gevolg hebben afgelegd. Deze dragen gewoonlijk den titel van doctorandus. Tot het geven van het onderwijs, hierboven vermeld onder b, d, e, f, gen h, zijn ook benoembaar zij, die in het bezit zijn van acten van bekwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs in die vakken aan eene hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus. Tot zoover de Nederlandsche wet op het Hooger Onderwijs. Wat ons als leeraar van geschiedenis hierin het meest in het oog valt, is, dat dit vak of door doctoren in de klassieke of door doctoren in de Nederlandsche letterkunde moet onderwezen worden, en ik weet stellig, dat dikwijls noch de eersten noch de tweeden voldoende op de hoogte zijn of ten minste maar weinig lust hebben, om dat vak te geven. Die leeraars beschouwen zich als gestraft door die geschiedenislessen en de leerlingen zijn dikwijls gestraft met zulke leeraars. Ondanks talrijke protesten in de Nederlandsche schoolwereld, is er hierin tot nu toe nog geen verandering gekomen. Wel is er eens eene wijziging voorgesteld geworden; ziehier in welke omstandigheden: Bij koninklijke Boodschap van 29 Aug. 1878 (1) werd aan de Staten-generaal een wetsontwerp ingediend, waarbij werd voorgesteld littera d, die betrekking heeft op de bevoegdheid tot het geven van geschiedenis, te lezen als volgt: Voor de geschiedenis, de graad van doctor in de geschiedenis of die van doctor in de klassieke of in de Nederlandsche letterkunde ». Alsmede om in de eerste zinsnede van het laatste lid van dit artikel achter de woorden ; « klassieke letterkunde >>> in te lasschen de woorden « of in de geschiedenis ». Bij de beraadslagingen in de Kamer over dit onderwerp grondde de Nederlandsche regeering deze wijziging op de volgende redeneering: Eene ruime plaats zal zoowel in de gymnasiale opleiding als aan de hoogere inrichtingen van middelbaar onderwijs de geschiedenis bekleeden. Meer dan een ander vak heeft zij docenten noodig, die eene zuiver wetenschappelijke leermethode weten te volgen en een onderwijs dat, tot feiten en jaartallen bepaald, alle waarde verliest, zoo te geven dat het een belangrijke factor in de algemeene ontwikkeling wordt. Het moet daarom beschouwd worden ZOO al niet als verzuim dan toch als eene dwaling, die bij het vaststellen der wet op het hooger onderwijs begaan werd, dat daarin niet een afzonderlijk doctoraat voor geschiedenis werd opgenomen. De faculteit der letteren en wijsbegeerte omvat eigenlijk drieërlei wetenschap, de philologische, de philosophische en de historische. Het ontbreken van een doctoraat in de geschiedenis is dus eene leemte, die als het gevolg van eene vergissing moet worden (1) Zie Handelingen der Tweede Kamer 1878-79, bl. 604-627 -en 633-634. beschouwd, begaan doordien aan het doctoraat in de wijsbegeerte zich de buitengemeen gewichtige vraag naar het behoud of de opheffing der theologische faculteit vastknoopte en hierdoor de aandacht van minder belangwekkende onderwerpen werd afgeleid. Wel las men in het Verslag van 16 April 1875 de opmerking: vooral echter werd er ook met het oog op het wetenschapelijk onderwijs aan de gynasiums. en hoogere burgerscholen, op aangedrongen, dat er een doctoraat in de geschiedenis zij; doch dit bleef onbeantwoord en er werd sedert niet meer op teruggekomen. Misschien ware dit geschied, zoo de art. 104 en 108 van het onderwerp, dat in beraadslaging gebracht werd, inderdaad in omvraag waren gekomen. Daarbij toch was, én voor den doctor in de klas-sieke én voor dien in de Nederlandsche letterkunde, de algemeene geschiedenis onder de vakken, waar-over het tweede gedeelte van het doctoraal examen zou loopen, begrepen. Doch door de plotselinge wending, waardoor de regeling der examens uit de wet verdween en aan het akademisch statuut werd overgelaten, werd dit belet. Het gevolg hiervan is geweest, dat bij het akademisch statuut de oude geschiedenis gemaakt is tot bijvak voor den doctor in de klassieke letterkunde en de algemeene geschiedenis van de middeleeuwen en den nieuwen tijd tot bijvak voor den candidaat in de Nerderlandsche letterkunde. Terecht werd dit door den Utrechtschen Senatus academicus in zijn advies gewraakt, en alleen door het alsnog in de wet opnemen van een afzonderlijk doctoraat in de geschiedenis kan het middel tot herstel worden verkregen. In de gymnasiale opleiding, zal zij een harmonisch geheel uitmaken, heeft elk hoofdbestanddeel aanspraak op goede verzorging. En de geschiedenis, waaraan het gymnasiaal leerplan 17 lesuren wekelijks toekent, is zulk een hoofdbestanddeel evenals de humaniora.. |