ier het schijnt dat het juist de voorliefde voor deze gestalte is, die den dichter hier tot wijd uitspinnen heeft verleid. Ik meen ze niet beter te kunnen teekenen, dan door ze een vrouwelijken Hansjakobschen <<< Sakristan » te noemen. Want de hoofdkaraktertrek van de tachtigjarige Romana Santeler in het dorp kortweg <<< Santeler Weibele » geheeten - is haar onverstoorbaar optimisme. Zij bewoont met haar getrouwden oudsten zoon een armzalige hoeve, die haar volk ternauwernood voedt. Zoon en schoondochter hebben den mond steeds vol klachten over de ellende van het leven; zij verdedigt tegen hen de schoonheid van het aardsch bestaan en de levensvreugde; zeer behendig is de wijze, waarop ze dit doet, met haar ontwikkelingstrap in overeenkomst gebracht, en de bewijsgronden zoowel als de uitdrukking zijn aan den kring van haar kennen ontleend. De kinderen van haar zoon kweekt ze met beleid op; dit aan te toonen geeft den dichter gelegenheid tot menige afwijking. Doch haar oogappel is eigenlijk haar jongste, nog ongehuwde zoon Engelwert, dien ze, ondanks zijn 36 jaren, nog bemint en behandelt als een jonge moeder haar klein kind; hij dient elders als knecht bij een boer. Haar dagelijksch gebed tot God is, dat hij zoo spoedig mogelijk een goede vrouw moge bekomen. Nu komt het oude thema van het dorpsverhaal : dat namelijk van den harteloozen vader der zoo niet rijke, dan toch bemiddelde schoone en van den doodarmen maar kruisbraven Bua, die na menig hindernis, eindelijk het hart van den oude verteedert en zijn meisje verovert. De typen van den braven Bua en van zijn aangebedene verheffen zich niet zeer boven de goede middelmaat; maar prachtig uitgehouwen is hier de typus van den harteloozen vader, en de wijze waarop zijn hart vermurwd wordt is ook heel eigenaardig. Dat het « Santeler-Weibele » daarbij eene rol speelt, eene rol die haar opgewekten geest voegt, kan men zich licht voorstellen; niettemin lukt het haar niet de oplossing te bewerken, daar ze daardoor in haar geweten een botsing teweeg brengt, waarin haar hecht rechtsgevoel over de liefde tot haar Engelwert zegeviert. In den kamp voor het levensgeluk van haar zoon heeft ze haar levenskracht verdaan en zijn eindtriomf valt samen met haar dood. Het sterftooneel der oude Romana, bij hetwelk, naar echt moderne wijze, de physiologische verklaring niet ontbreekt, is een einde dat de uitstekende novelle waardig is. Heel tegen zijn gewoonte in, neemt Bredenbrücker hier de schouwplaats met haar waren naam; het is het kleine, slechts uit eenige huizen bestaand gehucht Montarven, dat tot de gemeente Mittelberg in het Pilzdal behoort. Op dit verhaal volgt in hetzelfde deel een kostelijke humoreske : « Wie der Hauser der Wabi nimmer zugeht », wat zooveel beduidt als : Hoe het gekomen is dat Balthasar (Hauser) niet meer bedevaart naar de heilige Barbara (Wabi). Balthasar beraadt zich met zijn vriend Lois (Ludwig) over eene bedevaart om het verdwijnen te bekomen van de onhebbelijkheden, waarmee het gedrag van zijn jonge vrouw Barbara sedert eenige dagen aan den dag is getreden: nu eens weent ze, en dan smijt ze haar echtgenoot maar naar den kop wat ze in de hand heeft. Dat een bedevaart van den gemaal noodig is, daarover zijn het Hauser en Lois eens; maar naar wien zou men best bedevaren? Men zou kunnen naar << Jochele », (St. Joachim,) gaan, maar die is al een <<< mehraltes Mandi » (een zeer oud man), en men weet niet of hij zich met de zorgen van een jong huisgezin nog inlaat. Op den « Drachen-Görgl » (St. Joris) is ook geen staat te maken, daar de menschen hem veel sekiren > (plagen), en hij den eenen bedevaarder met den anderen vergeet. Doch de heilige Wabi of Barbara, zoo meent Lois, die zal voor de jonge vrouw, waarvan ze toch patrones is, wel iets doen. Hauser betwijfelt dat, vermits het vrouwvolk allemaal aan één zeel trekt, maar laat er zich ten slotte door de krachtige bewijsgronden van zijn vriend toe overhalen tot Wabi te gaan. De bedevaart bekomt hem slecht. In het bedevaartsoord is juist een moord bedreven en een belooning uitgeloofd voor hem, die den dader zal ontdekken. Wegens zekere kenteekens wordt de bedevaarder voor den moordenaar gehouden, door de boeren, die op de belooning verlekkerd zijn, gevangen genomen en in den gemeentekerker opgesloten; met veel vermakelijke bijzonderheden wordt heel die toedracht geschilderd. In de gevangenis krijgt Balthasar o. a. het bezoek van den plaatselijken pastoor, die hem tevergeefs aanmaant den moordslag te bekennen en op den duur begint te gelooven, dat hij ofwel een << wreed » groote schurk, ofwel een gerechte is. Den tweeden dag wordt de zaak opgeklaard. Balthasar wordt vrijgelaten en bovendien krijgen de onhebbelijkheden der aardsche Wabi een evenzoo natuurlijke als verheugende oplossing. Met Hauser echter ligt de hemelsche Wabi voor eeuwig overhoop. « Wacht, Wabi, ik zal u vinden! Die manieren zal ik u afleeren », bromt hij in zijn cel. « Als ge met de menschen alzoo handelt, dan moet het u niet verwonderen, indien ik u bij niemand aanbeveel.... Himmelherrgottkreuzteifel, dat heet men geen beevaart, maar een schrikkelijke strooperij.... De tandentrekkers kunnen u tot patrones nemen : dan hebben ze de rechte vast... Laat u daarop niets voorstaan, dat ge << Beberitzenzweige >>> kunt doen botten (1), daarvan heeft niemand voordeel! – Wacht maar, zoohaast ik thuis kom, zal ik het de menschen eens klaar maken wie ge zijt, en dan geraakt ge te Lonirz rap uit de mode. » En in de pas besproken novelle, én in deze (1) De Berberitzenzweige >> die men op den feestdag der H. Barbara in het water steekt, krijgen op Kerstdag bloemen - zegt het volk. humoreske toont de dichter dat hij even goed weet te vertellen als te karakteriseeren. Want hier is de belangstelling, die zich aan het verhaal zelf hecht, sterker dan het bij Eredenbrücker gewoonte is. Verhaal en karakterteekening wegen hier ongeveer tegen elkaar op, terwijl meestal de karakteekening bijna alles is. Geheel ondergeschikt is alweer het belang van het verhaal in << Crispin der Dorfbeglücker » en de andere novellen van de aldus betitelde reeks, die ons drie landelijke koppen biedt, wier wezen, en niet hun lotgevallen, al onze aandacht in beslag neemt. In den schoenmaker Crispin teekent Bredenbrücker het toonbeeld van den dorpsdemagoog. De macht van de kuiperij en de wereldbeheerschende snoeverij in een allerengsten levenskring wordt hier voortreffelijk aangetoond. Crispin hitst de boeren zoolang tegen de eigenaars en het dorpsbeheer op, hij kuipt zoo behendig, dat hij ten slotte aan het hoofd van het gemeentebestuur geraakt; deze betrekking baat hij dan uit zooveel hij 't vermag. In zijn ruwe zelfzucht, laat hij het gemeentebosch, dat het dorp tegen overstrcoming beschutte, uithakken - en spoedig barst de ramp uit. Gedurende een vreeselijk onweer, stort het bergwater over het dorp en veroorzaakt den dood ook van den burgemeester en zijn gezin. Dit grootsch einde, in het oproer der natuurkrachten, had de kleine schurk eigenlijk niet verdiend. Met schaarsche onderbrekingen laat de dichter zijn held van het begin tot het einde der schets spreken. Evenals Daml Strohgrintner de staatkundige gebeurtenissen op zijn eigen denkvermogen aanpaste, zoo snijdt Crispin voor zichzelf en zijn boerentoehoorders het socialisme klaar; daarbij gaat hij steeds van de plaatselijke toestanden uit, ontleent zijn voorbeelden en vergelijkingen aan de naaste omgeving en weet volksche zegswijzen behendig overal tusschen te vlechten en te verklaren. De kunst om naar den zin van de menschen te praten verstaat hij onzeggelijk |