De vrouwen vervoegen zich bij hen om samen op denzelfden voois, de reden van den triomf te bezingen Triomf in Vlaanderland (bis) Nu volgt het refrein van den zegezang Bevestigd is de vrede De stemmen prevelen deze woorden heel stil, alsof zij er zelf nog aan twijfelden, doch den triomf staat reeds vast, hun hart gaat weder open, eene klimmende notenreeks in 't orkest schildert het plotselijk uitbarsten van hun vreugdegevoel, en met vollen mond, bij groot orkestspel, trommelgeroffel en triangelgeringel, roepen zij uit Triomf in dorp en stede (bis) De muzikale zin op deze laatste twee verzen, geeft een concreet gedacht van den algemeenen indruk en den grondtoon in dezen zegezang, omdat hij bijna gedurig erdoor sluipt; hoe kruimig en volksch is hij! P Be-vestigd is de vre de na ja-ren leed en schand, tri omf in dorp en stede, triomf in dorp en ste - de, tri omf, triomf, triomf in Vlaan-der- land! Zelfs in het laatste deel der cantate, waar de indruk nagenoeg dezelfde is als hier, schijnt mij het blijlied er eenigermate mede verwant. 2de stroof. Nu stijgt in hun geest een terugblik op het verleden. Zij snoefden in hun waan : De toondichter heeft dit vers gekneed in eenen recht opgeblazen zin, rijk getooid met inkleeding der houten, en gezongen door de tenors en 1o sopranen; hij loopt uit op een zoo trotschen als bitsigen << waan » en beeldt eene klare tegenstelling met het stil gefluisterde Die dorpers zijn verloren om hierdoor de twijfelende vrees te schetsen die hen aangrijpt, den angstklop hunner harten, terwijl zij snoeven. Die zin wordt eene tweede maal, een toon hooger, hernomen. Doch, als eene oorlogstrompet, schettert de herhaalde forsche kreet der mannen Wij stormden moedig aan En wonnen gulden sporen. belevendigd door eene krijgshaftige begeleiding der bassons en altviolen, door een krijgssignaal der trommels en trompetten. En weder prevelen zij het stille refrein « Bevestigd is de vrede > gevolgd door het machtige << Triomf in in dorp en stede » (II) (1). 3de stroof. Doch het tooneel stijgt nog plechti ger, tot eene machtige muziekfresque... En Roelands bronzen mond Zingt ons de zege tegen; (1) Dit cijfer verwijst naar de muziekale aanhaling nr II. De contrebassen, cellos en de bastuba bootsen het zwaar bonzend, plechtig geluid van klokke Roeland na. De violen schilderen wonderschoon de klimming der gevoelens; zij beginnen in een ondervragenden tremolo te trillen: het volk meent Roeland's stem gehoord te hebben en luistert met gespannen, ontroerde nieuwsgierigheid; die tremolo gaat in positieve octaven over : ja, 't is geen bedrog, 't is wel Roeland's stem die zij hooren; de noten van het geluid dalen tot op de violen zelf : geen twijfel meer! En nu vangen de violen een vroolijke huppeling aan... De stemmen die, tot dan toe, meestal gelijkmatig werkten, beginnen nu, als een verrukte volkswarreling, dooreen te loopen om aan elkaar te vertellen hoe Roeland dreunt; de hoorns verbeelden het antwoord op Roeland's lied van de klokken uit de naburige torens, al de slagspeeltuigen trillen en jubbelen, 't is alles vreugde en aandoening, 't is hooggetij in Vlaanderland! Want in Roeland ligt gedreven : << Als ic luide, is 't triomf in Vlaanderland. » En thans, dat Roeland luidt, is 't met volle vuur en kracht dat het refrein galmt : Het lied dreunt machtig rond nu dreunt machtig de « Triomf in Vlaanderland » (II), die nog door eene eindfiguur verlengd wordt, om in volle plechtigheid, met een langgehouden « triomf, » dien luisterrijken zegezang van Vlaanderen te sluiten! Na dien juichenden triomfkreet, beleven wij het verhaal van den strijd en den slag. Om de aaneenschakeling tusschen den zegezang en het strijdtafereel te verduidelijken, werden hier vier verzen tusschengeschoven, die in de eerste uitgaaf van den tekst der cantate (Jaarboek van het Davidsfonds) niet voorkomen. Onmiddellijk na de eindnoot van den zegezang slepen de basspeeltuigen: trombone, cello, contrebas en tuba snijdende, langgerekte, als verdrukte zuchten en op eene weemoedige melodij Molt. Sosten. P III. Het waren ban ge tij den klagen de vrouwen : Het waren bange tijden, Stil blazen de hoorns een oproep die versterkt bij het volgende vers : Tijden van ruw geweld En bitter lijden Het vaderland was in gevaar. Dezelfde stroof wordt eene tweede maal hernomen met meer nadruk en schildering in de begeleiding, terwijl de stemmen schranken in hunne weewoorden ; in de violen en de houten stijgen pijnlijke verzuchtingen, barsche, tegentijdig wringende notenreeksen, die eindelijk uitloopen op een droog, als met appogiaturen gegispt accoord; met krachtige stem, bevestigd door vier stevige accoorden der trompetten en trombonen, verklaren nu de vrouwen : Maar de klauwaarts i en Onmiddellijk brommen de cellos, altviolen trompetten, een in de verte naderend, nauw merkbaar geplof en gewrijf van paardenhoeven; stil, geheim zinnig slaan trommel en trompet den oproep; de bende nadert, en in de violen vernemen wij weldra een levendig rid, dat luider en nader opkomt, en alhoewel niet vergezeld van de traditioneele bazuinaankondiging, van zeer forsigen strijdlustigen, daarbij opgewekten aard is en gedurig in kracht en uitbreiding toeneemt; nu blazen de trompetten, dan de hoorns hun strijdgeschal : IV. Krijgsgeschal der Klauwaarts. De trommels slaan met klem en kracht, snaren en houten stormen een wild, medesleepend opjagen, want Zij kwamen op, van wijd En gloed Ten grooten strijd : Deze zin, waarvan het begin stil aangeheven wordt, stijgt tot de grootste vervoering, de violen door hun gedurig gekap, schilderen ons den lust, de houten den gloed, de trombonen, de kracht der klauwaarts, de keteltrommen bonzen onstuimig, hoorns en trompetten schallen gedurig (IV) en machtig en plechtig vraagt het mannenkoor : Wie kent hun liefdelied Met fierheid en overtuiging zeggen zij ons, |