صور الصفحة
PDF
النشر الإلكتروني
[merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][merged small]

den, welke in de kist der Synode gevonden | Antv. 1567, 8°., de namen van voorwerpen,
worden, en waarvan YPEY en DERMOUT t.a.p.
hebben gesproken?

.. ELSEVIER.

Eerste Hollandsch-Fransch en Fransch-Hollandsch Woordenboek (II.; bl. 56). De Maatschappij van Ned. Letterkunde te Leyden bezit een Antwerpschen druk van 1511 van het werk getiteld:

NOEL VAN BERLAIMONT, Schoolmeester Tantwerpen, Vocabulaire van nyeus gheoordineert, ende wederom gecorrigeert om lichtene franchoys te leeren lesen, scriuen ende spreken. Vocabulaire de nouveau ordonné et de rechief recorrigé, pour aprendre legierement à bien lire escripre et parler Franchoys et Flameng, &c. Tantwerpen, W.VORSTERMAN, 1511 in-4°.

Men ziet hieruit, dat dit werk reeds vóór 1511, onder eenen anderen vorm, in het licht was verschenen.

In de stedelijke publicatiën van Leyden komen verscheidene ordonnantiën voor, betreffende de Groote school en de particuliere of byscholen. Eerst op den 30sten Julij 1535 werd het volgende bepaald: » Art. 2. Voert zoe sal men in dezelue geadmitteerde byschoelen (*) den kindren moghen leren, Duytsche boeken, scryven, chyferen, franchoeys spreken ende legghen mit penningen; mer en zullen gheen kindren bouen hoere achte jaeren oudt wesende in ghiene byschoelen eenigh latyn moghen leren, tenzy dat die schoelmeestren van dezelue byschoelen respondeert ende be

taelt den Rector van de Groote schoele alle

quartier jaers vyff stuvers, vuytgesondert dat
alleen jonghe maetgdekens hyerinne nyet be-
grepen en zyn."

..

ELSEVIER.

Eerste Hollandsch-Fransch en Fransch-Hollandsch Woordenboek. In 1576 verscheen te

in klassen verdeeld, in zeven verschillende
talen op, waaronder ook de Fransche voor-
komt. Vervolgens verscheen de Thesaurus
Teutonicae linguae, Flameng, François et Latin,
van PLANTIJN, 1573; toen SASBOUT, Diction-
naire François-Flameng, en Fl.-Fr. Anv. 1583,
4°., nagevolgd door MELLEMA, Rott.1612,4°.,
waartusschen men KILIAEN kan voegen, die
somtijds Fransche woorden tot vergelijking
bijbrengt.
L. J.

Spreekwijzen. Hud en mud (II.; bl. 56). Zie
hier wat Mr. J. H. HOEUFFT, in zijne Proeve
van Bredaasch Taaleigen, er van zegt: » Het hut-
je en het mutje, of met het mutje; eene spreekwij-
ze voor hetgeen men elders zegt: den geheelen
boel. Ik denk, dat het genomen wordt voor het
hoedje en het mutsje. Zoo zeggen de Franschen
chapeaux et bonnets, om mannen en vrouwen uit
te drukken. De Zweden zeiden eertijds hatt et
hætta, zijnde hatt hoed, en hætta een vrouwen-
hoed, alsmede hatt et hufva, hoed en huif, en
gördel et linda, moetende men door gördel, gor-
del, den draagband van het zwaard verstaan.
De Duitschers zeggen Hut und Schleyer."

FREDRIK.

[HOEUFFT wordt insgelijks, ter verklaring dezer spreekwijze, aangehaald door, R. C. B.] Spreekwijzen.Hud en mud. » Maar wat wil het hudje met het mudje, voor al wat'er is, zeggen? Ik gis, het hoedje met het mutsje, al wat het hoofd dekt, zoo van mannen als vrouwen: 't geen dan tot andere dingen is overgebragt. TUINMAN, Fakkel der Nederd. Taale, bl. 247.

N. P. BIBLIOPHILUS.

[P. E.V. D. Z. verwijst mede naar TUINMAN's Taal-
fakkel, maar vraagt tevens, of hudje met mudje, d. i.:
alles, hoedje en mutsje, ook in verband zou staan met:
't is een huttemetutje, gebezigd van een klein, onnoozel

Antwerpen een Vlaemsch-Fransch Woordenboek | mannetje? En zou dit komen van Huitmetuit (uit om
door MATTHIAS SASBOUT.

In 1654 kwam te Rotterdam een Woordenboek door CASPARUS VAN DEN ENDE, Francoischen Schoolhouder aldaar, in het licht, bestaande uit een boekdeel van tamelijke dikte, in twee deelen gescheiden. Het eerste deel heeft tot titel: Le Gazophylace de la langue francoise et flamende etc. en het tweede: Schatkamer der Nederduytsche en Francoysche Tale, enz. Door eene naauwkeurige en zorgvuldige bewerking onderscheidt zich dit Woordenboek van een dergelijk, door MELLEMA in 1618 mede te Rotterdam uitgegeven.

[blocks in formation]

een duit?); Hoed u voor de weêrstuit: gebezigd door Mr. HENRIK, gewezen Burgemeester van Amsterdam, nadat hij was uitgedreven en zich te Haarlem bevond, terwijl hij eerst had gemeend, dat hij en de zijnen om het leven zouden worden gebragt. Door deze uitdrukking wilde hij te kennen geven, zegt WAGENAAR,,,dat zy, die gezocht hadden, nu op 't kussen te komen, by verwisseling van tyden wel eens konden varen, gelyk hy en de zynen nu gevaren waren." En HOOFT teekent hierbij aan (Nederl. Hist., B. I, bl. 59):,, dit is een oud fransch spreekwoord, waarvan 't eerste by sommigen wordt gehouden voor een gekrompen laschwoord, van drie stammen: Huiden, maat, uit.]

Spreekwijzen. Hud en mud. Eenvoudig: groote en kleine maat". Hud is eene voor de alliteratie met mud gevormde verbastering van hoed, nog als maat voor steenkolen bekend.

ν. Ο.

[,, Men had oudtijds in ons vaderland," zegt LOUIS, ,, het hoed en het mudde, als grootere en kleinere maten. Hudje met mudje is dus: het meerdere met het mindere." C.G. B. houdt:,, met 't hudje en mudje;met bed en bult; - met hutje en grutje; met pak en zak; allen voor synoniemen; en wanncer men er opgekard bijvoegt, bekomt men den voorlooper van met: de noorderzon vertrokken."]

A

-

[blocks in formation]

[Steeke," zegt R. C. B., „is eigenlijk eene verbastering van stek of stok (zie Nederd. Letterk. Woordenboek van P. WEILAND). Stokblind en stokdoof wil dus zeggen: zoo blind en zoo doof als een stok, derhalve volkomen blind en doof." - N. P. BIBLIOPHILUS houdt steeke blind voor eene verkeerde uitspraak van stokblind (HOEUFFT, Proeve, enz. bl. 573), hetwelk KILIAAN verklaart door: omnino caecus et baculo viam dirigens; zoo blind, dat men door middel van een stok den weg moet vinden; zoo is ook stokoud, iemand, dié ter ondersteuning een stok behoeft. V. D. N. meent, dat niet „steekeblind en stokdoof, maar steekeblind en potdoof gezegd wordt; alsdan zou de bedoeling niet onduidelijk zijn, en er onder verstaan worden: blind zijn als of de oogen uitgestoken waren, en doof als de pot, die wel ooren heeft, maar niet kan hooren." - Bij Dr. RÖMER daarentegen is de bedenking opgekomen, of niet misschien steek en stok, niettegenstaande het verschil van klinkers, eenerlei beteekenis hebben en of niet ter verklaring kunne dienen de zegswijze stik geheel (b. v. ik heb het werk stik, d. i. geheel af), die in sommige streken van ons vaderland, onder anderen in zijn gedeelte van Gelderland (Deil) inheemsch is.]

Godevaert Montens (II.; bl. 56). Tot voorloopig antwoord op de vraag naar eenige bijzonderheden nopens het huwelijk van den Heer GODEVAERT MONTENS, van 1596 tot 1600 Burgemeester te Breda, strekke het volgende:

> De bescheiden nopens het geslacht MONTENS, berusten bij 't nog levend hoofd van dat geslacht, wonende te Lier, in de Belgische Provincie Antwerpen."

Wij hopen hieromtrent later iets meer bepaalds te kunnen opgeven. G. K. Hz.

Jurriaan Ovens (II.; bl. 56). JURRIAAN OVENS wordt vermeld bij HOUBRAKEN, Levens der Schilders, I.; bl. 273. Plaats noch jaar zijner geboorte is daar opgegeven; evenmin waar en wanneer hij overledenis. Wat wijalleen vernemen, is dat hij in 1675 nog leefde, te Frederichstadt, in Holstein, woonachtig was en voor den Landvoogd aldaar schilderde. W. D. V.

[Hetzelfde berigt ontvingen wij van E. L., die met KOK's Vaderl. Woordenboek, D. XXIII. bl. 309, geraadpleegd heeft.]

Jurriaan Ovens. Jaar en plaats zijner geboorte schijnen onbekend. IMMERZEEL heeft FIORILLO en DECAMPS nageschreven, zonder iets te kunnen voegen bij het door hen opgeteekende. In des Herrn DANIEL STENGLIN, in Hamburg, Sammlung von Italien., Holländ. und Deutschen Gemählden, beschrieben von MATTHIAS OESTERREICH, Berl. 1763, in 4°. wordt op

bl. 64, onder N°. IX, eene schilderij van J. OVENS aangetroffen, MARIA voorstellende, die het Kind JEZUS aan SIMEON overreikt, volgens Luk.II:27, 28; alles ten halven lijve. De Catalogue des Tableaux de la Galerie Ducale à Salsthalen, Brunsvic, 1776, 8°. (die zeldzaam voorkomt) heeft van hem de navolgende schilderijen, als: 1. > Buste de l'auteur en habit noir" (pag. 4, No. 5.); 2. » La tête d'une MAGDELAINE en oraison" (p. 31, No. 60); 3. » l'Effusion du St. Esprit" (p. 39, N°. 87, in 1828 nog aanwezig); 4. » MARIE MAGDELAINE pleurant" (p. 49, N°. 123); 5. » La Tentation de St. ANTOINE (p. 387, N°. 341); 6. MARIE faisant des caresses à l'Enfant JÉsus" (p. 404, No. 89) enz. V. D. W.

Jurriaan Ovens. Bij de meeste schrijvers vindt men alleen dat OVENS in 1675 nog leefde en aan het Holsteinsche hof door zijn talent verbonden was; een berigt, 't welk zij aan HOUBRAKEN ontleend hebben. De eenige PILKINGTON, Dictionary of Painters, etc. die veelal den naauwkeurigen VERTUE en WALPOLE, in diens Anecdotes of Painters, etc. gevolgd is, teekent van OVENS op: Geboren te Amsterdam, in den jare 1620," - en aan 't slot zijns artikels: › Hij werd in 1665 naar het hof van den Hertog van Holstein uitgenoodigd, alwaar hij zijn talent tot aan zijnen dood toe uitgeoefend heeft. Hij overleed in 1668." Nu is de vraag of 1675, dan wel 1665 juist is. In het eerste geval mag's mans dood hebben plaats gehad in 1678, en het verschil van tien jaren bij PILKINGTON uit eene stel- of drukfout zijn voortgekomen.

C. KRAMM.

Jacques Vaillant (II.; bl. 56). Volgens J. C. WEYERMAN, Levensbeschrijving der Nederlandsche Konstschilders, 1729, Ď. IV., bl. 50, was JACQUES VAILLANT in 1623 te Rijssel geboren en viel zijn dood voor in 1677. Ter aangehaalde plaats vindt men meer bijzon

derheden hem betreffende. FIORILLO zegt

(D. III., bl. 174) dat hij op één na de jongste van vijf broeders was, en in dienst van den Keurvorst van Brandenburg te Berlijn overleden is. V. D. W.

[Van VAILLANT's geboorte en sterven wordt, naar het berigt van W. D. V., hetzelfde, edoch zonder opgaaf van datums, medegedeeld bij HOUBRAKEN, II.; bl. 105. De Heer KRAMM schrijft, dat JACQUES VAILLANT door PILKINGTON opgegeven wordt als te Rysselgeboren in het jaar 1628, te Berlijn overleden in 1670. Hij voegt er bij dat ook IMMERZEEL dezelfde jaartallen heeft aangestipt. PILKINGTON is hier echter, naar allen schijn, onnaauwkeurig, en dit bevestigt de meening dat ook in het berigt omtrent OVENS de onjuistheid wel bij hem gelegen is. E. L. zond ons

de volgende mededeeling:]

Wallerant Vaillant. Bij кок, Vaderl. Woordenboek, D. XXIX, bl. 73, heb ik WALLERANT VAILLANT vermeld gevonden, waarvan daar het volgende aangeteekend is. WALLE

ilderij van rstellende.

reikt, vol

Iven live.

erie Ducale (die zeldavolgende

eur en ha

ête d'une

.60); 3.

N°. 87.

MAGDE

5. La

. 341): fart

D. W. hrijvers og leef

zijn ta

velk

eenige

te. die

[merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small]

neer hare kunne bleek, en zij haar afscheid kreeg met een jaargeld van tweehonderd gulden. Het leven van JACOB is verre van stichtelijk geweest; hij eindigde het op de Voorpoort te's Hage, waar hij, ter zake van zijn onbeteugelden lust tot paskwilschrijven, levenslang was gevangen gezet, en zich vermaakte met het temmen van muizen, die op zijn fluiten tot hem kwamen, en zich uit zijne hand lieten voederen.

RANT VAILLANT, een vermaard kunstschil- | bij het beleg van Bonn gewond werd; wander, geboren te Rijssel in den jare 1623, was een leerling van den treffelijken ERASMUS QUELLINUS van Antwerpen. Hij schilderde te Frankfort, tijdens de krooning van LEOPOLD aldaar, niet alleen 's Keizers beeldtenis, maar ook die van verscheidene vreemde Gezanten en vele Vorsten van het Duitsche Rijk. Van Frankfort vertrok VAILLANT, onder het gevolg van den Maarschalk GRAMMONT, naar Frankrijk, waar hij het portret des Konings vervaardigde, en wel met zulken goeden uitslag, dat de Koningin-Moeder, de Hertog van Orléans en vele grooten des hofs zich door hem lieten afbeelden. Na een vierjarig verblijf te Parijs, begaf zich onze schilder naar Amsterdam, waar hij in het jaar 1677 overleden is.

E. L.

[Wat mag echter onzen Correspondent bewogen heb-
ben, WALLERANT VAILLANT identiek te gelooven met
JACQUES VAILLANT? - De zaak is deze: FIORILLO heeft
te regt verhaald dat onze JACQUES op een na de jong-
ste was van vijf broederen, allen loffelijke beoefenaars
der teeken- en schilderkunst. De oudste van hen was
WALLERANT, in zekeren zin ook de verdienstelijkste,
vooral wanneer men in aanmerking neemt dat alle zijne
broeders hem tot leermeester gehad hebben. Op hem
volgden JAN en BERNARD, terwijl de jongste van het
vijftal ANDREAS heette. Dit alles vindt men bij HOU-
BRAKEN, II.; bl. 102 volg., wiens berigt aangaande
WALLERANT niet verschilt van wat E. L. uit KOK voor
ons opgezameld heeft. Slechts dat hij ook nog zijnen
ijver prijst in de voortzetting en verbetering der,, zwar-
te kunst," hem door haren uitvinder, Prins ROBBERT
van Engeland, onder belofte van geheimhouding me-
degedeeld, en voorts met name van hem en van BER-
NARD VAILLANT aanteekent, dat zij „godvruchtig"
waren in hunne levenswijs. Wat hij nu van den vier-
den broeder heeft te boek gesteld, zij 't ons vergund
hier letterlijk weder te geven:

„JACQUES VAILLANT," dus schrijft hij,,, die ook de
Konst van zyn oudsten broeder geleerd had, vorderde
door yver zoo veer in 't schilderen van Historien, dat
de Envojé van Brandenburg, ziende eenige van zyne
penceelwerken, hem meêlokte naar Berlyn, daar hy
schilder van den Keurvorst werd, die groot genoegen
had in zyn Persoon en Konst. Hy werd van den Keur-
vorst gezonden naar 't Keizerlyke hof, om des Keizers
beeltenis te malen, die hem een goude Medalje met een
keten tot een geschenk gaf. Weder te rug gekomen
tot Berlyn is hy gestorven, en liet van wegen zyn
hups gedrag en Konst, veel roem na."

,,Ik had byna vergeten te melden, dat hy door zynen reislust gespoort, twee jaren zoo te Rome, als andere Steden van Italien, om de Konstwerken der Ouden berugt, in het oeffenen zyner Konst heeft doorgebragt: en dat de Bent hem den Leeurik gedoopt had."

Eene opmerking nog ten slotte: zOO HOUBRAKEN En KOK het regt hebben en WALLERANT in 1623 geboren is, dan moet WEYERMAN's opgaaf onjuist zijn en JACQUES eerst eenige jaren later het licht hebben aanschouwd. - Zou, hier althans, PILKINTON's lezing ook de ware zijn en het leven des vierden VAILLANT'S van 1628 dagteekenen?]

Jacob Campo Weyerman (II,; bl. 56). Hij werd geboren te Breda, den 9den Augustus 1677. Zijn vader was lakkei, zijne moeder, LIJS ST. MOREL, had als tamboer dienst genomen, en was tot sergeant bevorderd, toen zij

D. III.

Σ.

Jacob Campo Weyerman. In de zoo bekende Levensbeschrijving van Nederl. Mannen en Vrouwen, D. II., bl. 94-102, is eene levensschets van JACOB CAMPO WEYERMAN. Wij zien er uit, dat hij te Breda geboren werd den 9den Augustus 1677. Daar vinden wij ook, dat men hem aan het huisselijk onderwijs aanbeval des geleerden (P.) SANTVOORT's, Predikant in het Woud. Waarom aldaar? Van elders is 't bekend dat SANTVOORT uit dezelfde stad oorspronkelijk was als WEYERMAN. Doch of de laatste in 't Woud allezins tot zijn nut geweest is, blijft in 't onzekere. Zijne wispelturigheid jegens het vrouwelijke geslacht kan hij bij Ds. SANTVOORT wel opgedaan hebben, als men ziet wat over dezen Predikant geboekt is door Prof. KIST, in het Nederl. Kerkelijk Archief, Dl.XIII. bl. 219 en volgg., 401 en volgg. Na velerlei lotwissel kwam hij nog op 60 jarigen leeftijd te Leyden wonen en liet er zich als Medicinae studiosus inschrijven den 11den Maart 1737. Of hij daarin nog eenen Akademischen graad verkregen heeft, weet ik niet; maar zeker gaat, dat kort daarna plaats greep hetgeen in de boven aangeduide schets vermeld wordt: het vonnis namelijk, door het Hof van Holland over hem geveld, van levenslange gevangenis. Uit een 4°. druk van dat vonnis bleek ons, dat zulks gebeurde den 22sten Julij 1739. Is het dus waar, dat hij 10 of 12 jaren gevangen gezeten heeft (zie zijn gemeld Leven), dan moet zijn dood omstreeks den jare 1749 à 1751 voorgevallen zijn. J. T. B. N.

[.. ELSEVIER bevestigt voor een goed deel het door Σ. en J. T. B. N. verhaalde, spreekt van Vianen als WEYERMAN's woonplaats vóór zijne gevangenschap, en geeft ons een overzigt der corpora delicti, die onzen kunstvaardigen man op levenslange kerkerstraf te staan zijn gekomen. Zie hier de titels dezer heillooze schotschriften: Amsterdamsche Hermes, Rotterdamsche Hermes, Ontleeder der Gebreken, Echo des Waerelds, Vrolyke Courantier, de Vrolyke Tugtheer, de Naakte Waerheid. Is hij dan werkelijk tot zijn dood toe in de boeijen gebleven? - Vrij algemeen wordt zulks verzekerd, de HH. C. KRAMM, W. D. V. en J. G. D. S. betwijfelen het in geenen deele; VAN GOOL, door den tweeden aangehaald, zegt uitdrukkelijk dat WEYERMAN, na een zeer ergerlijk leven, op de Gevangen-poort te's Hage in 1747 overleden is. (Nieuwe Schouwburg der Ned. Kunstschilders, I.; bl. 434). J. G. DE S. heeft een werkje gebezigd, waarvan reeds de titel dit als uitgemaakt verkondigt, namelijk: Zeldzaame Levensgevallen van J. C. WYERMAN (,,sic", schrijft onze

7

berigtgever, alhoewel hij zelf zich WEYERMAN teekende") op de Voorpoorte van den Hove van Holland in 's Gravenhage overleden, enz. 2de dr. 's Hage bij P. VAN OS, 1763. Men zal dan wel geen geloof hebben te slaan aan eene door.. ELSEVIER te berde gebragte traditie, volgens welke hij te Amsterdam, en dus na herkregene vrijheid, in 1747 zou gestorven zijn.

Nog schrijft .. ELSEVIER, dat eenige van WEYERMAN'S tooneelstukken opgenomen zijn in de bibliotheek der Nederl. Maatsch.v. Letterk. te Leyden, volgens den Catalogus, I.; bl. 220, waarbij men ook zijn portret heeft naar K. TROOST door J. HOUBRAKEN.

Bekend zijn WEYERMAN'S Levensbeschryvingen der Nederlandsche Konstschilders en Schilderessen, 1729, waaruit ook V. D. N. en C. KRAMM het eene en andere omtrent hem zelven hebben opgeteekend, en 1677 als zijn geboortejaar gehandhaafd tegen VAN GOOL, die (naar 't schijnt) hem twee jaren later doet ter wereld komen, eene berekening waarmede, naar KRAMM'S opgave, ook IMMERZEEL zich vereenigd heeft.

Andere bronnen over dezen schilder en letterkundige zijn, behalve de noodlottige Sententie van den Hove van Holland dd. 22 Julij 1739, ook 's mans Hollandsche Zindelykheyt, door J. G. D. S. aangehaald, Byvoegsels ор кок'в Woordenboek, bl.343, met regt belangrijk geheeten door..ELSEVIER.)

en een artikel in de

Jacobus Roman, Med. et Phil. Dr. (II.; bl. 56). Van hem bestaan drie portretten in zwarte kunst, door P. SCHENK, allen in folio formaat. Het grootste is op 34 jarigen leeftijd, met de spreuk: Natura aeterni fida ministra dei. De twee anderen, met de spreuk: Ars facit ut valeant homines, zijn in alles aan elkaêr gelijk, behalve dat de pruik op het eene grooter is dan op het andere. Hij schijnt een tijdgenoot en volgeling van den Leydschen Hoogleeraar in de Scheikunde, LE MORT, geweest te zijn, die het stelsel van SYLVIUS hevig bestreden heeft. Bij ABCOUDE, Naamreregister van Nederl. Boeken, bl. 183 van het Aanhangsel, vinden wij van hem een brief aan LE MORT, wegens diverse inzigten so der Philosophische als Medicynsche stellingen, 4°. 1692, en,

bl. 144: Antwoord van LE MORT aan JACOBUS ROMAN, aanwysende de noodsakelykheid der Chymie, 8°. Amst. 1690. Hij heeft ook het werk Chymia Medico Physica caet. van denzelfden Hoogleeraar vertaald: Amst. 1696. 12°.

V. D. W.

[V. D. N. merkt aan, dat op een der portretten van ROMAN, ten zijnent berustende, tot aanduiding van den bedoelden persoon slechts het bijvoegsel is geplaatst van: M. et Ph. Doctor, PET. SCHENK fecit; Amst.cum privilegio, en oppert nu de bedenking of, alhoewel ROMAN op den Catalogus van BUSSERUS voorkomt in het midden van geneeskundigen, het M. et Ph. Doctor niet welligt Matheseos et Philosophiae Dr. zou kunnen beteekenen, te meer, omdat aan het bovendeel van de plaat, welke hij bezit, de spreuk gelezen wordt, Ars facit ut valeant homines, gantsch verschillende van dat andere motto, door V. D. W. opgenoemd. Dit brengt hem in twijfel, en hij vraagt of er ook twee JACOBUS ROMAN'NEN zijn geweest? Hij meldt voorts hoe, nog onlangs, hij eene andere afbeelding op denzelfden naam heeft mogen ontmoeten in de Verzameling van den Heer SCHOUTEN, waarvan men de beschrijving ook aantreft in den Catalogus van FRED. MULLER, 1852, No. 4546, 6.- terwijl hem de bijzonderheid niet ontgaan is, dat ROMAN'S konterfeitsel (om een woord van

DE BRUNE te bezigen), door P. SCHENK, aldaar als dat eens Koninklijken Bouwmeesters en op 34jarigen leeftijd wordt voorgesteld. Genoemde graveur - dus merkt hij verder aan - heeft veel gewerkt in het begin der 18de eeuw, waarom onzen berigtgever het vermoeden niet ongegrond toeschijnt, dat hij, wien dit vraagartikel aangaat, in het laatst der vorige 't licht heeft gezien. 't Heeft V. D. N. niet mogen te beurt vallen eenige wetenswaardigheden nopens den geheimzinnigen ROMAN op te sporen.]

Grafzerken te Sloterdijk (II.; bl. 56). Het vierde deel (Kennemerland) van de Nederlandsche Stad- en Dorp-beschrijver, meldt ons in het Aanhangsel, ter gelegenheid der behandeling van Sloterdijk, op bl. 2 en 3, een tweetal zerkopschriften. Men leest aldaar het volgende:

> Van buiten is het gebouw omgeven met een ruim kerkhof, voorzien van eenige graven met zarken: tegen den kerkmuur zijn graftombes, ten getale van elf, met hunne graven er onder, en de wapens der bezitteren er boven: op den staanden voorsteen van ééne dezer tomben leest men de volgende weinige, maar hartelijke woorden:

TER GEDACHTENISSE VAN

MARIA VAN THIEL,

HUISVROUW VAN

EVERT DE MILDE.

HIER RUST EEN KIND VAN GOD, DE HUISVROUW MIJ-
NER JEUGD,
DE TROOST MIJNS OUDERDOMS, EEN VOORBEELD VAN
DE DEUGD:

GESTORVEN DEN 12DEN, EN HIER INGELEGD
DEN 18DEN VAN HOOIMAAND, Ao. 1785.

IN DEN OUDERDOM VAN

61 JAAREN 1 MAAND, EN 20 DAGEN.

Niet zelden worden voor deeze tombe traanen gestort, van de geenen die het dorp en dit kerkhof komen bezoeken." (Volgt eene aandoenlijke uitweiding over het uit gemeld opschrift blijkende echtelijk heil van den Heer DE MILDE; met deze opmerking: » hoe zeldzaam is de man, die bij het overlijden van zijne vrouwe andere tranen stort, dan die der gewoonte of liever pligtbetrachting!" en eindigende met deze woorden: »ons plan vordert niet hierover breeder uit te weiden, het onderwerp zeker zoude er anders stofs genoeg toe opleveren."), Voor een andere deezer tombes, welke vercierd is met een klein maar mooi spits, waarop een zandlooper; voorts met een doodshoofd, doodsbeenderen, enz. leest men:

VROUWE ENGELTJE WESTERBORGH, WEDUWE VAN DEN HEERE GERRIT LUIJKEN,

GEBOREN, 27 OCTOBER, 1722.
OVERLEDEN, 23 ΜΕΙ; 1792. -"

C. W. BRUINVIS.

Het Ouderlijke Huis" (II.; bl. 56). Het dichtstukje met dezen titel is van den verdienstelijken Deventerschen dichter HENDRIK VAN LOGCHEM, en niet een zijner minste.

1

:

:

[merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small]

geschuurd, met twee beulingen er in, terug. Voorts sponnen en werkten zij voor de lieden, even als de Kaboutermannetjes van GOUVERNEUR.

Men vindt het in zijne Harmonie in het Heelal, ❘ vóór de menschen opkwamen, weder glad
en andere Gedichten, te Rotterdam, bij IMMER-
ZEEL JR. 1821, bl. 93-96. VAN LOGCHEM'S
dichtvruchten worden niet zeer gunstig ver-
meld door ROBIDÉ VAN DER AA, in 't Nieuw
Biogr. Anthol. en Crit. Woordenboek van Ne-
derlandsche dichters, bijeengebragt door A. J.
VAN DER AA, II.; bl. 366.

J. C. K.

[C.S.meldt ons hetzelfde, maar schrijft VAN LOCHEM, en wij zien den poëet elders VAN LOGHEM geheeten.]

De Sommeltjesberg op Texel en de Sommeltjeskuil bij St. Hypolitushoef op Wieringen (II.; bl. 56). Met belangstelling verneem ik uit DE NAVORSCHER, dat de oudheidkundige opsporingen van Ds. HELDRING in Noord-Holland en op de Eilanden in handschrift bij ZWEerw. berusten. Zij bevatten ongetwijfeld ook eenige bijzonderheden omtrent de Sommeltjesberg en -kuil en de legenden, welke hen omgeven, daar niemand beter dan hij in staat is om de landlieden tot vertelling van hunne sprookjes uit te lokken. In afwachting dat zijne aanteekeningen niet immer zullen blijven sluimeren, geef ik het weinige dat ik bereids had in gereedheid gebragt.

C. W. BRUINVIS.

[Ook aan.. ELSEVIER en V. D. N. is P. VAN CUYCK'S

Beschrijving niet ontgaan, want zij hebben er beiden voor ons eenige bijzonderheden over opgeteekend V. D. N. er ten overvloede nog de verwijzing naar TULLINGH'S werk bijvoegende -..ELSEVIER den titel van het eerst aangehaalde boek aldus wedergevende: P. VAN CUYCK, Beschrijving van eenige Oudheden, gevonden in een' Tumulus of Begraafpl Begraafplaats op het eiland Texel, in Nov. 1777, met afbeeldingen. Amsterdam, 1780 in 80. bij YNTEMA EN TIEBOEL. Een verslag van dit werk zal men - volgens den laatstgenoemden Correspondent - aantreffen in de Algem. Vad. Oefeningen, 1780, II., 1ste Stuk, bl. 386.]

Oudheden tusschen Alkmaar en St. Pancras (II.; bl. 56); Het Vrooner Kerkhof; De Kasteelen Nieuwburg en Middelburg en het Karmelieten Klooster bij Oudorp. Het rijke veld in oudheden tusschen Alkmaar en St. Pancras verdient misschien naauwkeuriger onderzocht te worden. Van Romeinsche en Germaansche scherven is mij daar nimmer gebleken, waarschijnlijk ten gevolge van mindere opmerkzaamheid of ongeoefendheid van het oog te dien opzigte.

Op Texel is het Sommeltjesbergje bijna geheel vergeten. Immers reeds in 1777 werd het weggegraven en vond men daardoor eene menigte van voorwerpen, naauwkeurig afgebeeld en beschreven door den Haagschen schilder P. VAN CUYCK (Amst. 1780). Sommeltje," zegt deze, is een oud woord der Landluiden hier ter plaatze, en zegt zo veel als Spooken, of Geesten: ook was men hier, wanneer de Kinderen stout waren, gewoon dezelven bang te maaken, door hun, als dreigende, te zeggen: » » de Sommeltjes zullen bij u uit het Bergje komen."" In de Brieven over Texel en nabij-gelegen Eilanden, uit de aanteekeningen van wijlen P. VAN CUYCK, te saamengesteld door J. G. VAN OLDENBARNEVELT, genaamt TULLINGH (Delft 1789) lees ik: Nu wandelen wij den grooten weg op naar Oostereinde; en het Dorp de Waal aan de rechter zijde uit koomende, zien wij de plaats, alwaar de tumulus of grafstede gelegen heeft, | laatstgenoemde worden heden (Maart 1852)

In de Kronijk van P. J. TWISK vindt men, dat in 1620 het Vrooner Kerkhof van de Grafelijkheid verkocht en besteed werd om slecht land te maken; uit de fondamenten der kerk zijn toen wel 60 ton duifsteen, eene menigte andere steenen, eene oude lantaarn, een viertal steenen doodkisten en eene groote hoeveelheid menschenbeenderen ontgraven; later, omstreeks 1780, heeft men door omspittingandermaal eene steenen doodkist gevonden, welke daar lang gestaan heeft, doch sedert is verkocht en vervoerd, dienende thans tot koelkuip bij den smid te Oudcarspel. Bij het bearbeiden van den akker worden nog meermalen beenderen naar boven gebragt. Meer nabij Oudorp toonen eenige hoogten van het land de plaatsen der sloten Nieuwburg en Middelburg aan, alwaar de bezoeker duidelijk den omtrek der gebouwen en grachten kan ontdekken. Van het

de fondamenten uitgegraven, maar is tot nog

waarvan ik de beschrijving door den druk
heb gemeen gemaakt." Eene kleine verhe-toe, een Jacoba's kannetje uitgezonderd, niets
venheid is er evenwel nog heden aanwezig.

De Sommeltjeskuil, tien minuten beoosten St. Hypolitushoef op Wieringen, is mede sedert geruimen tijd verdwenen, zijnde gevuld en in bouwland herschapen, thans toebehoorende aan NAN SCHELTUS, welke voor weinige jaren, toen er eenige ophef van gemaakt werd, heeft laten graven, waardoor een ring en enkele penninkjes (welke?) zijn gevonden. De naam wordt nog in eene nabijzijnde boerenwoning, de Kuil geheeten, bewaard. Van daar haalden de Sommeltjes 's nachts een' ketel om beuling te koken en bragten hem,

meldenswaardigs gevonden. Oook van het Carmelieten klooster te Oudorp is de omvang te bespeuren.

C. W. BRUINVIS.

Dr. John Dee en zyn tooverspiegel (II.; bl.58); Edward Kelly. » Les premiers astrologues affirmaient pouvoir attacher à leur service, et emprisonner dans un anneau, dans un miroir ou dans une pierre, une fée, un sylphe ou une salamandre, et les sommer d'apparaître au commandement, et de répondre à quelque question qu'on leur proposât. Il est à remarquer que le sage ne prétendait pas lui-même voir l'esprit,

« السابقةمتابعة »