صور الصفحة
PDF
النشر الإلكتروني

hij die vrouwe noch gecusset ende voorts daer nae is het selvige vrouw mensche gestorven. Waer over die luiden ende nabuiren jammeren ende claegen, seggen dat die vrouw is van rembt manslachtich (gelijck het genoemt wort) geworden ende daer an gestorven. So hebbe ick van desen morgen ex officio den wedman belastet om hem te vangen ende in het rechthuis te brengen. So hefft rembt die wedman geantwoordet, niemant te kennen, noch die Joncker selffs noch den redger, niet een voet te willen voor haer uht te plaetse gaen, ben daeromme selffs derwaerts gegaen mit den wedman ende enige van sijn naberen ende also in het rechthuijs gebracht, waer hij jegenwoordich geslooten sit, ontkennende alheell geen schult aen sijn vrouwen doot tho hebben. So is nu mijn vriendtlijck versoeck v E. E. will gelieven mij in desen die hant te bieden ende ten besten raeden, hoe ende op wat manier ick best mit desen sal procedieren, wante het een saecke is van groote importantie. Verwachtende hijr op mit den eersten v. E. E. goet advijs. Hijr mit in die protectie des almogenden bevelende uht middelstum den 19 Martij 1629.

[merged small][ocr errors][merged small][merged small]

REISPAS VOOR EEN STUDENT, LID DER

AKADEMIE-COMPAGNIE, 1665.

Het is bekend, dat niet alleen in 1672, maar ook in 1665, de studenten der hoogeschool van Groningen zich vereenigd hebben tot eene compagnie om de stad te verdedigen tegen den inval in deze provincie en den dreigende aanval op Groningen door den bisschop van Munster. Den 10 October werd deze compagnie opgerigt. Zij had tot kapitein, Johan Berg van Berlijn, tot luitenant Edo van Wadwerden van Maastricht, tot vaandeldrager, Boudewijn Tamminga van Groningen. Overigens bleven de studenten, ook gedurende de dienst, onder opzigt der hoogleeraren, van wien, volgens senaatsbesluit, ieder nacht een met de studenten de wacht betrok. Het vaandel in 1672 gebruikt en nog als eene eerbied waardige gedachtenis van die dagen aanwezig, is tevens eene herinnering aan de wapening der studenten in 1665. Het werd vervaardigd op last der staten van de provincie tot eene gedachtenis van deze wapening. Den 14 December van hetzelfde jaar werd de compagnie, onder dankbetuiging, door den secretaris der gedeputeerde staten van den eed ontslagen.

Het afschrift van den volgenden reispas, in die dagen aan eenen student voor korten tijd verleend, wordt, tot aanvulling van hetgeen reeds door Mr. T. P. TRESLING over deze compagnie is bijeengebragt 1), hier uit het archief 2) medegedeeld.

De Rector ende Professoren der Academie van stadt Groningen en Ommelanden, neffens de hoofft officieren van der selviger Academie Compagnie tot dienst der geunieerde Nederlanden opgerecht, Allen, die desen sullen sien en leesen, Saluijt. Alsoo Monsieur Conradus lepel, geboortich van Sweele in Drenthe, onser Academie student ende derselviger compagnie soldaet, genootsaeckt is geworden om voor den tijd van veerthien daegen eene reijse nae sijnent te doen, en, om sonder gevaer daer te konnen geraecken, van ons versochte een pas-cedul inhoudende attestatie, dat hij en student ende soldaet onser

1) Wapening der Gron. Studenten in 1665, bl. 129 Gron. Volksalm., jaarg. 1844.

2) Register, 1665, no. 49.

Academie waer, soo en hebben wij sulcks niet konnen weijgeren. Attesteren diesswegens, dat hij Monsieur Conradus Lepel die beijde voors. qualiteijten van student en soldaet is hebbende. Versoecken daeromme alle hooge ende laege standts officieren ende soldaeten den welcken hij desen sal vertoonen, sijn E. tooner deses voor sulcken te willen erkennen ende niet alleen vrijelijck te laeten passeren ende repasseeren, nemaer oock te helpen, soo wanneer de noodt sulcks mochte koomen te vereijsschen. Presenteeren onse diensten tot allen diensten en gelegentheden. Gegeven in Groningen den Novembris 1665.

(Onderstont)

Franciscus Junius, p. t.

Academiae Rector.

Johannes Bergius

Academiae Capitaneus.

BLADVULLING.

April 1599.

Item dat de heijdensche vnnutte Leedbieren moigen mit den aller eersten afgedaen werden.

19 Mei 1614.

Aengaende die enthilligung des sabbathdages, die groote Liedbieren (dolieret die classis daervan gelycker gestalt alse andere) classis Loppersumonaes gravamine et classis Middelstummanae 6 gravamine. R. Synodus, dit is affgehandelt per deputatos Synodi, vnde wert daerop verwachtet die Resolutie. van de E. E. M. heren Staten.

10 Mei 1615.

Als aengaende die enthilligunge des Sabbathdages vnde die groote Liedtbieren, hebben die E. E. heeren Gedeputierden, op aenholdent D. Deputatorum Synodi, beloovet sulckes mede in haer E. E. propositien vp den lantsdach in toegeven waerop noch niet ervolget.

OVERBLIJFSELS

VAN

OUDE GRACHTEN OM DE STAD

BUITEN DE (VOORMALIGE)

A- EN POELEPOORT.

ག་་་་་་་་་་་་་་

Bij gelegenheid van de doorgraving van het Hoendiep in de stadsgracht buiten de, nu afgebrokene, Apoort ter verbinding van dat diep door die gracht met het Hoornsche diep of het Noord-Willemskanaal, en van den aanleg van riolen binnen. de stad, en wel die in de Poelestraat, in dit jaar, zijn er overblijfselen van oude grachten of diepen ontdekt, welke nog al de aandacht hebben getrokken en, zooals het met zulke ontdekkingen gaat, eene verschillende uitlegging hebben gevonden, maar wel niet de juiste of waarschijnlijke, omdat men niet genoeg bekend was met of niet lette op den ouden toestand der stad op die plaatsen. Wij willen, met het oog hierop, die Overblijfselen hier beschouwen; misschien kan dit tot nadere opheldering daarvan dienen. Wij wenden ons in de eerste plaats tot die buiten de Apoort.

Men heeft dan bij de doorgraving van den dam, welke de stadsgracht scheidt van het Hoendiep, eene stevige waterbeschoeijing gevonden, loopende, in eene zuidoostelijke rigting, van af het Commissarishuisje, zooals dit stond nabij het Hoendiep, waar dit begint of eindigt en de weg tusschen beide doorliep. De ankers van die beschoeijing strekten zich noord00stelijk uit, zoodat zij deze zijde van een kanaal of diep uitgemaakt zal hebben. Later is oostelijker nabij of in de gracht nog eene andere, dubbele beschoeijing, in gelijke rigting, aangetroffen, met eene bestrating van gewone keisteenen tusschen beide. Zoo niet mede deze, bleek alzoo de eerste althans duidelijk genoeg de beschoeijing te zijn geweest van eene voormalige gracht of diep. De vraag was van welke gracht of diep?

[ocr errors]

Dat het eene verlenging van het Hoendiep zou zijn geweest, waaraan men wel het eerst dacht, daartegen pleitte de rigting, die niet overeenkomstig is met de meer westelijke van het Hoendiep en eerder voorbij dit diep zich uitstrekte. Het is ook uit de geschiedenis niet bekend, dat het Hoendiep ooit te voren tot in de gracht of de stad heeft doorgeloopen. Zoo is het ook gelegen met het oud kanaal dat, volgens de overlevering, van de oude A, die oorspronkelijk ten westen om de stad liep, tot en in de stad langs de Vischmarkt geleid zou zijn, om met die rivier en zoo met de zee enz. in gemeenschap te zijn. Vroegere en latere gravingen in de stad op gezegde markt in het werk gesteld, bij den aanleg van de thans afgebroken en nu weder nieuwe Korenbeurs, van de riolen enz. hebben tot nog toe ook geene voldoende sporen, veel minder bewijzen voor het bestaan weleer van zoodanig kanaal opgeleverd. Maar buitendien is het niet waarschijnlijk, dat, al heeft er dergelijke waterleiding van de oude A in de stad plaats gevonden, daartoe het Hoendiep heeft gediend of een ander kanaal in die rigting, aangezien dit diep vroeger niet meer dan een sloot was, en het naaste punt, waarop de A de stad naderde, niet in die rigting naar het westen maar eerder in het zuiden en langs den bestaanden loop van het Hoornsche diep naar en in de stad zal te zoeken zijn, zooals wij dit reeds vroeger elders hebben aangewezen 1). Doch wat hiervan zij daargelaten, door vergelijking van de ontdekte beschoeijingen met de plaatselijke gesteldheid, zooals die aldaar heeft bestaan, vóór dat de tegenwoordige bolwerken en grachten om de stad zijn aangelegd, meenen wij vermoedelijk die te kunnen terugbrengen tot beschoeijingen van eene tweede buitengracht, die nog voor de Apoort, tusschen het Hoendiep en de eigenlijke stadsgracht aanwezig en met deze verbonden is geweest. Men sla EMMIUS op en den platten grond, welke hij van onze stad geeft tijdens de uitlegging en nieuwe bevestiging in het jaar 1616 2), en dan vindt men buiten de Apoort, behalve de algemeene hoofdgracht, die de oude en nieuwe wallen omgeeft, nog eene tweede gracht, minder breed, dan die hoofdgracht, doch

1) Zie ons stukje: Over den ouden loop der A bij Groningen, in de Groninger Volks-Almanak, 1842, bl. 50.

2) In de folio uitgave dezes jaars van zijne werken, vóór dat: De agre Frisiae inter Lavicam et Amasin etc.

« السابقةمتابعة »