brengt niets voort, dan een enkel gedicht, schoon en verheven, maar meestal mystiek - theologisch. wie weet, welk een opgang hy in Duitschland maken zoud, indien men hem aldaar lezen en zyne, soms moeylyke poezy, verstaan konde. Hy is met Vondel de prins onzer Dichteren, gelyk met HGrotius de prins onzer Geleerden; en toch is hy ongelukkig, en vervolgd, uit letterkundige jalousy, politieke en theologische partyhaat enz. van Wyn heeft dit geheele najaar en dezen winter in de nieuwe Departementen van Belgie doorgebragt, om uit de archiven der voormalige Oostenryksche Regering authentieke gedenkstukken voor de oude Nederlandsche Geschiedenis op te gaderen. Scheltema werkt aan de geschiedenis der oude betrekkingen van Holland en Rusland. Ik zelf heb al myn tyd aan juridisch en akademisch werk moeten geven, aan een collegie over de geschiedenis der Nederl. Regten. 20 maart [1817]. empfang des Grimmschen briefs. . . . Bilderdyks retraite uit het Instituut is, naar ik meen, het naast toe te schryven aan personele opvatting van misnoegen tegen sommige leden ook der andere klassen. Doch hetgeen tot eeuwige schande van zyne geboertestad Amsterdam moet strekken, is, dat voorleden jaar aan het Athenaeum dier stad eene nieuwe professie gecreëerd is voor Nederlandsche Letterkunde, waartoe de koning zelf verklaard had, dat hy wenschte Bild. benoemd te zien; doch de Regering der Stad heeft een jong man aangesteld, van Cappelle, die wel kunde.. betoond heeft in oude Philologie en in mathematische Studien, maar die nimmer iets in de Vaderlandsche Taalkunde gedaan had. . . . XV Cassel 7 nov. 1817. 22) Leiden 30 sept. 1818. über RF. de zeer oude prosauitgeve koomt met het berymde gedeelte dat te Comburg gevonden is, zeer overeen; en dit kan daaruit kritisch gerestitueerd, maar zelfs ook het thans nog verlorne (waarvan vWyns fragment een gedeelte aanvult) weder in rym gebragt worden. Hoekstra heeft dit zeer gelukkig gedaan; zult gy U van zyn werk kunnen bedienen? (Hy is thans Prof. Litter. Belgicar. te Leuven: vox clamantis in deserto!). . . Bilderdyk woont sedert 11/2 jaar hier, met meer genoegen dan te Amsterdam: doch hy en zyne vrouw zyn beide ziekelyk en hy is te groot en te kundig om ergens of met iets regt te vrede zyn. Dit maakt hem voor de algemeene zamenleving minder geschikt en aangenaam, en maakt dat vele lieden hem hartelyk haten, uit afgonst, wraakzucht, partyschap enz. Zoo als hy op de hier by gaande pro Memoria . . zich uitdrukt over Ten Kate. . even zoo drukt hy zich mondeling en schriftelyk ook uit over de nog levende Geleerde, Dichters, Staatslieden. Het kan U dus niet verwonderen dat hy weinig genoegen heeft. Het verwondert my somtyds, dat men hem zyn pensioen van 1800 gl. nog behouden laat. Hy heeft hier een privatis simum over de Nederlandsche Geschiedenis gegeven aan eenige Studenten, 't welke zeer nieuw en belangryk was: maar onzen voornaamsten Geschiedschryver Wagenaar behandelt hy even als ten Kate. Hy heeft voorleden jaar een Deel schoone Dichtstukken uitgegeven: Nieuwe uitspruitsels. Dit jaar twee deelen, van hem en zyne vrouw te zamen: getiteld wit en rood (lelien en rozen zyne grysheid en zyner vrouw jeugdige jaren). Eerlang komt van hem in't licht zyne Verhandeling over de Geslachten der Naamwoorden; de helft vermeerderd, en vol dieper grammatische en etymologische observatien. Mevrouw Bilderdyk had twee Treurspelen ingezonden by de tweede klasse van het Instituut, om naar den prys te dingen. Doch van de tien is niet een bekroond. Er waren echter drie, en daaronder een van Mevr. Bilderdyk, die zeer wel den prys verdiend hadden hier schynt intrigue by gewerkt te hebben. Die twee treurspelen komen nu ook in't licht: maar deze nieuwe gebeurtenis maakt Bild. niet gunstiger tegen 't Instituut. lotterie (s. Grimm xvi) . . besuch Savignys in Leiden. Het vernietigen van het Athenaeum te Harderwyk geeft ons het genoegen Prof. Reuvens hier als Prof. Extraord. Litt. human. speciatim archaeologie) aangesteld te zien... XVI Cassel 15 dec. 1818. XVII Cassel 12 märz 1819. 23) o. d. dank für die Grammatik. 24) Leiden 29 april 1819. ergänzungen zu 23). 25) Leiden 24 aug. 1819. begleitschreiben zu einer büchersendung. XVIII Cassel 26 märz 1820. XIX Cassel 9 sept. 1823. 26) Leiden 11 oct. 1823. rührten ags. glossar. xx Cassel 15 oct. 1823. auszüge aus dem in XIX. Xx be 27) Leiden 13 dec. 1823. bücherbesorgungen. klage über den rückgang des holl. buchhandels. Voor 30 jaren was de gewone oplage van een Nederd. werk twee riem op elk blad, - 1100 exem plaren; thans slechts 1 riem, 550 ex. en dikwyls slechts 275 à 325.... Hoffmann scheen zeer yverig, mais il prenait trop de suffisance': 't was als of hy onze taal- en oude letterkunde aan ons zelf was komen ontdekken... Prof. Lulofs te Groningen schynt onze oude taal met meer yver te bestudeeren den zelfs onze Siegenbeek. . . . XXI Cassel 12 mai 1824 [wo z. 19 zu lesen ist: Ihr Wunsch]. 28) Leiden 21 juny 1827. empfehlung für holl. studenten. XXII Cassel 23 july 1827. XXIII Cassel 26 jan. 1828. schweigens. bedauern dass die entschuldigungen wegen langen nl. litt. in Deutschland so wenig interesse findet. über die RA. . . ik heb reeds gezien dat het zeer te bejammeren is dat gy niet gebleven zyt by de waarheid, dat tot aan de zestiende eeuw toe Nederland als een gedeelte van Duitschland aangemerkt moet worden en dus een geschrift over Duitschland niet volledig is, wanneer het Nederland buiten sluit . . . Belangryk werken voor Nederl. Taal- en Letterkunde zyn in de laatste jaren voornamelyk de volgende: Bilderdyks Spraakleer (voorbereid door twee maal vier stukjes, losse verhandelingen onder den titel van Verscheidenheden, die gy denkelyk reeds kent). Hiertegen een furieuse, hatelyke, spitsvondige, breide kritiek van J. Kinker, Prof. te Luik; en hierover nog een paar stukjes van GBruining en Olivier Schilperoort. Siegenbeek, Taalkundige bedenkingen (over de geschilpunten tusschen Bilderdyk en hem). Siegenbeek, beknopte Geschiedenis der Nederl. Letterkunde en desz. Geschiedenis der Leidsche Hoogeschool. -— Willems, Verhandeling over de Nederl. Taalkunde; en- Mengelingen van Vaderlandschen inhoud. Hulde aan Gysb. Japiks (den Dichter in't Landfriesch) door Halbertsma (met vele oude brokken tot die taal betrekkelyk) Lejeunes oude Nederlandsche Volksgezangen; en... Van Bilderdyk is er ook nog een klein stukje Aanmerkingen op Huydecopers Proeve van Taal- en Dichtkunde. Bilderdyk, 74 jaar oud en onlangs zyne Vrouw verloren hebbende, die voor hem alles was, is levendig dood. Ten Broecke Hoekstra, misschien nog wyder en dieper etymologist dan Bilderdyk zelf, is verleden zonder iets te hebben kunnen uitgeven. De beste Taalkundigen die wy nu nog hebben, zullen zyn Halbertsma Predikant te Deventer en Lulofs, Professor te Groningen. Den Reinike Vos van Scheltema zult gy ontfangen hebben: magno apparatu nugas egisse mihi videtur. Weet gy reeds, dat de geheele oud Nederlandsche Reynaart (van welks eerst deel ik u van Wyns fragment voorheen gekopyeerd heb) teruggevonden is? - doch hy is misschien ook reeds weer verloren. Daarover by een volgenden. XXIV Göttingen 23 april 1831. XXV Göttingen 30 aug. 1831. XXVI Göttingen 15 sept. 1832. Strafsburg, 1 febr. 1883. -- E. MARTIN. NACHTRAG ZU s. 60. 61. Zwar bin ich oben, indem ich auf die verschiedenen handschriftlichen schreibweisen des wortes afisa hindeutete, für Hofforys ansicht von der bilabialen natur des anlautenden f im altn. eingetreten, allein ich muss zugeben dass auch dieses beispiel nicht durchaus beweiskräftig ist, da das f, durch das präfix in den inlaut gedrängt, als inlautendes aufgefasst werden konnte, jetzt aber glaube ich einen skaldenreim gefunden zu haben, welcher die bilabiale natur des anlautenden f wenigstens für den anfang des 14 jhs. beweist. steht sie indessen für diese zeit fest, so haben wir nicht die geringste ursache, daran zu zweifeln dass dieselbe auch ein jahrhundert früher schon existiert habe. Dass inlautendes f bilabialen character gehabt, wird wol niemand mehr bezweifeln wollen, der isländische hss. kennt; fast jede seite irgend eines beliebigen codex zeigt für dasselbe v oder auch w oder fv (so namentlich in den jüngeren hss.), und wem das noch nicht genügt, den verweise ich auf reime wie: um hljódraufar hávar (Sn. E. 11 23613) Nóe lofast oflugs afvi (Sn. E. n 2469) udg. mit einem bilabialen f darf aber in der skaldendichtung, zumal in der abalhending, nur bilabiales f reimen; vocal und labiodentales fim reim auf vocal und labiolabiales ist im altn. unmöglich. nun findet sich aber im 4 grammatischen tractate des cod. Worm. (Sn. E. 1 248) eine strophe, deren verfasser nicht überliefert ist. ich setze dieselbe im hinblick auf den reim hversu > krossi in den anfang des 14 jhs., denn vor 1300 kann ich die bindung rs: ss nicht nachweisen, den terminus ad quem gibt aber die abfassungszeit des tractates. in dieser strophe lautet v. 2: hvi? fyrir sauda lífi. es unterliegt keinem zweifel dass hier f in fyrir mit f in lifi reimt, auf ganz gleiche weise wie v. 4: p in par mit d hvar? þar er Lazarus jardast in jardast und in der folgenden strophe v. 7: hvat nýtr? heilsa botnut n in nýtr mit n in botnut. da nun aber nach dem oben bemerkten f in lifi bilabial sein muss und nur mit bilabialem f reimen darf, so muss auch das f in fyrir bilabial sein. somit steht, denke ich, die labiolabiale natur des anlautenden f im altnordischen fest. dass keine weiteren beispiele in der skaldendichtung vorkommen ich wenigstens habe kein zweites finden können, liegt in dem umstande begründet, dass der reim: auslautender und anlautender consonant auf inlautende doppelconsonanz wol erlaubt, aber im grofsen und ganzen sehr selten ist. im 14 jh. allerdings kommt dieser reim ziemlich oft vor; nur einige beispiele aus den gedichten des Einarr Gilsson (Biskupa sogur 11): Goins skers hafa messu 858 elda vers á Þorláksmessu 1002. ich sehe in diesen reimen einen neuen beweis für das fortleben des dentalen im altn., welches schon früher KVerner (Anz. iv 341) und Hoffory (Arkiv f. nord. fil. 141) angenommen haben. Leipzig, september 1883. E. MOGK. LITTERATURNOTIZEN. Hollins liebeleben. ein roman von LACHIM VON ARNIM. neu herausgegeben und mit einer einleitung versehen von JMINOR. XXXI und 118 ss. 8. 2 m. ARNIMS Tröst einsamkeit. herausgegeben von dr FRIDRICH PFAFF. mit 10 abbildungen. 1 lieferung (Neudrucke aus dem Mohrschen verlage. heft 2). 96 ss. gr. 80. 1,20 m. Freiburg i. B. und Tübingen, JCBMohr (PSiebeck), 1883. wenn die vorliegenden neudrucke vorboten zu wissenschaftlicher behandlung der jüngeren romantiker sind, so sollen sie willkommen sein. eine fortsetzung der Haymschen studien über die romantische schule ist für die litteraturgeschichte ein wichtiges bedürfnis. Minor hat mit seiner gehaltreichen und eben dadurch etwas schweren einleitung zu Arnims roman gezeigt dass er dazu berufen wäre. die vortreffliche betrachtung der unterschiede der hier neu gegedruckten ersten subjectiven gestalt des Hollin und der abgekürzten mehr objectiv erzählenden widergabe des inhaltes in der Gräfin Dolores hätte gewis auch in breiterer ausführung allgemeines interesse erregt. dagegen könnte die ermittelung der historischen bezüge des romans kürzer vorgetragen sein. sehr aufmerksam und überzeugend sind die litterarischen vorbilder des Hollin: Werther, Lovell, Godwi, WMeister betrachtet, sehr treffend auch der stil, die führung der motive und charactere und die romantischen ideen beleuchtet. s. XXVI ist die bemerkung nicht ganz richtig, dass niemand den geheimnisvollen Mortimer erkenne oder anrede; es wird im roman s. 97f ausdrücklich gesagt dass Lenardo, Maria und Odoardo ihn erkannt haben, s. 98 und 100 dass die freunde ihn sprechen wollten aber nicht konnten (vgl. s. 102). dem neudrucke ist die seitenzählung des originales beigefügt; bis einschliefslich s. 55 fehlt aber die ziffer da, wo in der vorlage die seitenzahl mit rücksicht auf das spatium vor beginn eines neuen abschnittes ausfiel. später setzt der neudruck auch in diesen fällen die paginierung bei, aber der ersten zeile des textes, als ob die überschrift im originale noch auf der vorhergehenden seite stände. das ist an sich unwichtig, aber bei einem neudrucke ist peinliche genauigkeit das erste erfordernis. Wie Hollin im Ev zaì nav gipfelt, so bekennt sich auch die Tröst einsamkeit zu diesem satze. dagegen fällt die sehr bedeutende stilverschiedenheit zwischen Arnims roman und seinen beiträgen zur zeitschrift auf. hier springend und keck, holzschnittartig, dort schwebend, weich, musikalisch. so weit ich die erste bis jetzt einzige lieferung des neudruckes mit dem originale verglichen habe, ist der text sorgfältig widergegeben. dass ein par mal dir statt Dir steht udgl. fällt nicht ins gewicht. die seiten der ankündigung sollten nicht |