Vergelijk hiermede de beschrijving van den « noordschen waterval » vs. 1867 vlg. Hoe scharrend en schuifelend en zielscheurend is de s-klank (1), in het beroemde vers : L. 1634 Of ergens schepsel zoo rampzalig swerft als ik...! L. 1477 Uw feestgewaet stont stijf van perlen en turkoozen. Brokaat dat breed zich kreukt en ritslend kraakt Vondel beschrijft Adam en Eva pas na de zonde : De innerlijke aandoening onzer voorouders op dit akelig oogenblik, komt uit in haar uitwerksel: de onvastheid in den gang: Vondel geeft beide weder in zijn klanken. « Tweemaal knikt het vers op de letter k, en tweemaal op de letter b; het woord beide sleept lamlendig voort; het tweede verslid strompelt over de drie medeklinkers van struiklen, en gaat dan stooten op den dubbelen hinderpaal: voet voor voet.» (2) Hoort ge de zware lettergrepen opklauteren ter Godheid, en als 't ware bij elken stap hijgend hun krachten vernieuwen om te bereiken dit (1) Vondel speelt niet zelden met den s-klank. In een stuk op Rembrandt: J. 327 Hij houdt in geene scheemring schuil; Hij schildert zonder schim en schaduw. Laet redens schael zijn schult, met zinnen overwegen... Vgl. J. 365, 744, 1279 enz. Vooral in het 5 bedrijf van Lucifer weet hij dien klank beeldend te gebruiken : 17:1 Uit elcke schiltzon straelt een triomfanten dag. Een wolck waer in de zon met heure straelen speelt 1857 1896 .... waer uit Godts naam een schooner licht 1899 En schooner straelen schiet... De heirbeil.... Den toescheut stuit, en sloopt, of schutze op zijn rondas. Men zou iets dergelijks voor den 7-klank kunnen opmerken. (2) P. E. Fleerackers, S. J. wien wij menigen vernuftigen wenk over Vondel's klankexpressie verschuldigd zijn. L. 732 Hoe zien de hoffelijcke gevels Integendeel geeft die zelfde o-klank aan vs. 1472 vlg. den indruk der zachte vroomheid, gelijk Rafaël die moet gevoelen : Zij (de Godheid) had haer zegel en gelijckenis gedruckt 't Is wel dezelfde indruk als in den aanhef van De Kruisberg: Deze voorbeelden, uit vele gekozen, mogen volstaan. Nu een en ander over Vondel's rhythmen. * Iedereen weet dat Vondel's alexandrijn om met dit vers te beginnen (1), — zich al meer en meer vrijmaakte van den Catsiaanschen dreun Cats en zijn school zet in den regel een zuiver jambus (1) in alle voeten, met een regelmatige snede of caesuur na den 3en voet. Vondel vervangt de jamben niet alleen door stijgende spondeeën (1) doch ook door pyrrichien (✔); deze laatste meestal in den 2en en 5en voet, dikwijls ook in den 3en; in Jozef in Dothan staat er op een paar plaatsen (277, 1110...) een pyrrichius in den 4en voet. Trocheeën () (), of dalende spondeeën (2) in den ren en 4en voet, zijn op verre na niet onbekend. Eindelijk schijnt onze dichter er niet veel aan te houden om het woord waarop het zinsaccent valt, altijd in de heffing van den voet te plaatsen. Voeg daar nu bij de grootste verscheidenheid in de snede. Zeker houdt toch de middelrust den voorrang, doch dikwijls ook duldt de zin niet de minste stemrust na den 3en voet, zoodat, wil (1) Vgl. hiermede wat Victor Hugo al of niet voor den franschen alexandrijn heeft gedaan. Zie o. a. Verest, Manuel... 231 vlg. men niet met systematische en onjuiste begrippen te werk gaan, de ware hoofdsnede van het vers elders moet gezocht worden. Dit is het geval b. v. in de volgende versvormen : L. 88 En leven schept | in zijn bijzonder element. L. 75 Dan zwelt de boezem der landouw | van kruit en kleur. drieledige verzen : J. 13 O hemelkint, | o zorgh der Englen, | slaep vrij heen... verzen met vrouwelijke of slepende snede : J. 571 Zijn oogen stemden | met d'aenminnigheit der lippen, Geverft, als met een' geur van roozen, || op de tippen. L.485 Veel weten kan altijt niet vordren, | zomtijts schaden. Gelijk boven gezegd is, staat er soms een pyrrichius in den 3en voet, en niettemin heeft een dergelijk vers niet zelden de middelrust: J. 77 En harten strengelen | door onderlingen vree... Benevens deze algemeener vormen, komen er nog andere voor, voornamelijk die met meer dan één snede. Op twee plaatsen uit Lucifer is er geen eigenlijke woordscheiding na de 6o lettergreep in de daling van den 3en voet staat het eerste deel van een samengesteld woord: L. 232 Dit 's noodlot, | en een onherroepelijck besluit. L. 238 Zijn medebroeders, | uitgekore landgenooten. Eindelijk brengen nog de talrijke oversprongen niet weinig losheid en zwierigheid in Vondel's vers: J. 6 Die zich, te nacht heel spa, toen d'ondergaende maen J. 84 Die, wildt van aert, zijn' broêr veel jaren dwong te wijcken En weij, totdat... Hoe weet de dichter hiermee te tooveren, vooral in Lucifer! Van vs. 456 tot 475, waar de Stedehouder, bitsig opgewonden, aan het woord is, telt men ten minste negen verzen met merkwaardigen oversprong. Elders kruipt de volzin moede en zuchtend van den eenen tot den anderen regel : De Luciferisten treuren en zuchten : L. 793 Och treurgenooten, zet u hier in eenen ring In 't ronde: zet u hier te zamen: helpt ons treuren Men weet hoe eens Vondel, een rijm op-onder noodig hebbende, er met een slimmen trek uitgeraakte, en tevens een diep gevoeld vers neerschreef : Ook een wezenlijke schoonheid mag men bewonderen in : L. 1889 De Leeuw en blaeuwe Draeck aen 't woeden, vliegen van Zijn hant, op elcken wenck... (1) Aldus toegerust met een smijdig vers, weet Vondel met zijn alexandrijn wonderen te verrichten. Voorzeker het was niet alleen om zijn vers te vrijwaren tegen eentonigheid, dat hij het lenig en buigzaam maakte, maar ook om aan zijn trouwen alexandrijn alle gevoelens te laten uiten, en de gedachte plastisch voor oogen te stellen. Engelschen en Duitschers houden niet veel van den jambischen zesvoeter: hebben zij wel ooit ingezien wat al zeggingskracht men hem inenten kan? Bij Vondel stroomen de alexandrijnen voort als de plooien van een breed stuk zijdestof, hier even gekrookt, daar glad, nu weer gerimpeld, volgens de golving der gedachten. De losheid van het vers is vooral opmerkelijk in eenvoudige samenspraken, of in de uiting der hevige driften. In dit opzicht staat Lucifer boven Jozef, waar het vers nog zoo volmaakt en verscheiden niet is. In Lucifer bemerkt men zeer wel, in de opeenvolging der bedrijven, dat naarmate de gevoelens meer en meer opbruisen, het vers ook onrustiger wordt en de rhythmische eigenaardigheden talrijker. (1) Elders vindt men oversprongen, stout tot halsbrekerij toe, die tot niets anders dienen dan om het vers vlug te maken: een voorzetsel, zelfs een lidwoord, blijft als 't ware boven een afgrond hangen, b. v. : Waar er te beschrijven valt, komt die afwisselende maatgang den dichter wonderwel te stade. Ziet en hoort de « negen wreede slangen » : J. 51. De gramschap steegh allengs in 't hooft, en quam gevlogen En sloegh, gelijck een brant en lichte vlam, ten oogen Als door twee vensters, uit in 't ende, en dreef en drong De groene gal en 't blaeuw vergift tot op de tong,... 'k Zagh blaeuw en scheemrend gout den rugh vol schubben [spickelen, En 't lange lijf zich uit en in met krullen wickelen... Wie herinnert zich niet de onovertrefbare beschrijvingen van den strijd uit het 5e bedrijf van Lucifer : L. 1800 Wanneer de dolle trom en klinckende trompet Zich mengen,... enz. 1912 De heirbijl klinckt en springt op 't heiligh diamant 1925 Dus wort de macht ontsnoert, en met den zwaeren val Lucifer is de triomf van het nederlandsch vers. Macquet — men kan dezen schrijver zeker niet van te groote ingenomenheid met Vondel beschuldigen, zegt: Ik twijfel of men de versificatie tot hooger trap van volmaaktheid in onze taal zal kunnen brengen dan Vondel haar reeds heeft gebracht in dit treurspel, een werk van zijnen ouderdom. Daar zijn zeer weinig zwakke verzen in dit treurspel... » Ja, wij ook meenen hier en daar, in Lucifer zoowel als in Jozef, een « zwak vers» opgespeurd te hebben de flonkerende glansen die wij zoo even bewonderden, hebben ons voor die kleine vlekjes niet blind gemaakt. Vergelijken wij nu Lucifer (uitgegeven in 1654) met Jozef in Dothan (1640), wat den rhythmus van het alexandrijnsch vers en de klanken aangaat, dan blijkt het zonneklaar dat met de jaren Vondel's smaak zich nog louterde, en dat zijn meesterschap over het vers nog toenam. In Jozef is er meer ijdel klankspel en smaaklooze woordspeling; in Lucifer meer kunst in het aanwenden der klanken, meer losheid in het vers, en talrijker oversprongen. Over de rhythmen in de lyrische deelen is er al veel geschreven; men heeft ze gevoeld en naar waarde geschat. Wie verhief zich niet in een machtigen vleugelslag tot de Godheid met de |