صور الصفحة
PDF
النشر الإلكتروني

zijn, vooral omdat nog volstrekt niet gesproken is van het geldelijk nadeel, dat het irrigatiewezen èn aan de Regeering èn aan de bevolking bespaart. En om ons het gewicht ook daarvan in het oog te doen springen, hebben wij slechts kennis te nemen van de nauwkeurige becijfering, door Hunter gepubliceerd; zij toont aan, dat alleen in Orissa, voordat er de waterwerken tot stand gekomen waren, in vijftien jaar tijds 397,088 pond sterling voor het Gouvernement verloren ging, hoofdzakelijk aan afschrijvingen van belastingen, met name van landelijke inkomsten. De hongersnood van 1877-8 kostte den Staat zeker negen millioen pond sterling, en wij hebben gezien, dat hij door de goede werking van bestaande irrigatiemiddelen nog niet weinig getemperd werd.

De Britsch-Indische Regeering heeft daardoor geleerd, dat zij met de vermeerdering van bevloeiingsmiddelen moet voortgaan, en zij toont bereid te zijn om die les in practijk te brengen.

Men verwijst naar de menigvuldige gevallen van hongersnood die zich niettegenstaande de irrigatiewerken hebben doen gevoelen; men ziet voorbij, dat er in de laatste jaren nooit een hongersnood uitbrak, zonder dat het nut dier werken ten volle bleek, en men ontslaat zich van de moeite om te onderzoeken, hoe de toestand was in een vorige eeuw. In 1866 kwamen 750,000 inlanders in Orissa om; dat was zeker een ontzettende ramp. Maar in 1770 stierven tien millioen inlanders in datzelfde Orissa van gebrek, en werd een derde gedeelte van Bengalen gedoemd, twintig jaar achtereen woest en verlaten te zijn. Toch was volgens Hunter de hongersnood zelf in 1770 niet feller dan in 1866, maar in 1866 werd de sterfte verminderd door betere middelen van vervoer en door de milde hulp der Regeering.

De welvaart van een volk is een samengesteld verschijnsei.

De voorstanders van irrigatiewerken vergeten dat; de tegenstanders niet minder.

De heer Lockwood, die erkent dat besproeiing de productie verhoogt, noemt het een dwaasheid om te verwachten, dat irrigatiewerken op den duur hongersnood zullen voorkomen, en spreekt daarom van die werken met geringschatting. Hij wordt het best beantwoord door hetgeen hij zelf op een andere plaats schreef 1).

In Monghyr,. vertelt hij daar, zijn zeer vele inlanders, die tot de allerlaagste klassen der bevolking behooren: Mushirs, ook wel Moesars heeten zij. Die ongelukkigen zijn een belangrijk element voor

') In het werk Natural History, Sport and Travel. London 1878.

het gevaar van hongersnood; zelfs in tijden van overvloed zijn zij half uitgehongerd. Geld krijgen zij zelden te zien: zij worden in koren van slechte qualiteit betaald, en dat maken zij voor zich smakelijk, door er muizen, ratten en wortels uit de bosschen bij te voegen, terwijl zij zich ophouden in krotten, welke een Engelsch varken als een zeer ongeriefelijke verblijfplaats zou beschouwen. Toch is er bijna geen enkele ongetrouwd. Zoodra zij huwbaar geworden zijn, melden zij zich bij den landheer aan, en na in zijn tegenwoordigheid een contract geteekend te hebben, dat hen voor hun geheele leven tot pandelingschap veroordeelt, ontvangen zij een paar shillings, waarvoor zij een huwelijksfeest geven, en hun huishouding opzetten.

Zulk een ellendig bestaan wordt geleid, niet in een afgelegen oord, maar in een streek, die op hoogstens 20 yards van een spoorweg ligt! Oordeelt men over spoorwegen even eenzijdig, als de Heer Lockwood over irrigatiewerken, dan moet men, met zulk een feit voor oogen, het nut van spoorbanen wel ten zeerste betwijfelen, en al wat er van haar ontwikkelenden, beschavenden, verheffenden invloed is opgesomd, niet hooger aanslaan dan als het bedriegelijke product van een weelderige phantasie. Verstandige en onpartijdige menschen zullen echter bij eenig nadenken anders oordeelen, en door het lot der Moesars bevestigd worden in hun overtuiging, dat spoorwegen alléén geen welvaart scheppen.

Wanneer Lord Salisbury om ook het argument van dezen ter sprake te brengen - uitsluitend van spaarzaamheid heil verwacht, of wanneer Kolonel Corbett alleen in dieper beploeging en in bemesting. een voorbehoedmiddel tegen hongersnood ziet, dan vervallen zij insgelijks tot een belangrijke fout. Zonder eenigen twijfel zou een betere bewerking met een zorgvuldige bemesting een voortreffelijke verandering zijn: wordt zij niet toegepast, dan kan de productiviteit der gronden niet haar maximum bereiken. Zonder eenigen twijfel ook is de spaarzaamheid dringend aan te bevelen: uit een moreel oogpunt verdient zij dat als oefening in zelfbeperking, en uit cen materiëel oogpunt als voorzorgsmiddel tegen gebrek, als voorwaarde van kapitaalvorming. Met gepaste bescheidenheid wordt echter hier herinnerd, dat de landbouw, hoe ook gedreven, het water niet ontberen kan, en dat men, de spaarzaamheid aanprijzende, niet alleen op het object moet letten maar ook op het middel: zoolang er niets te sparen is, vindt de deugd geen emplooi, en er is voor den landbouwer niets te sparen zoolang zijn velden niet meer opbrengen, dan hij ter voorziening in de werkelijke behoeften van hem zelven en de zijnen onmiddellijk noodig heeft. Daarom: èn spaarzaamheid èn betere be

[merged small][merged small][ocr errors][merged small]

ploeging en zorgvuldige bemesting èn ook arbeidzaamheid en ook veiligheid en ook bescherming tegen gewetenlooze woekeraars èn ook dragelijke belastingen èn ook vaste grondrechten èn ook goede communatiewegen èn nog andere dingen, maar toch ook altijd.. een voldoende hoeveelheid water!

Wanneer eindelijk de voorstanders van irrigatiemiddelen op hun beurt deze werken verheerlijken, als zou daarin een alleen afdoend preservatief tegen hongersnood gevonden worden, dan begaan zij denzelfden misslag als hun bestrijders: den misslag om hetgeen nooit iets anders dan het product van vele factoren kan zijn, als het gevolg van een enkele oorzaak voor te stellen. Dat is misleiding. Gesteld, dat aan alle overige voorwaarden voldaan is, wat nog baat het, hoe weinig nut heeft de vermeerderde productie, indien er geen transportmiddelen zijn, waarmede men de markt kan bereiken, om het overvloedige voordeelig te gelde te maken?

Maar dit is staande te houden zonder schroom, dat irrigatie in het algemeen een verbazend heilzaam resultaat heeft. Als leek voor leeken schrijvende heb ik mij tot taak gesteld, dat levendig te doen beseffen. Ik heb natuurlijk niet uiteen te zetten, dat en waarom niet elk irrigatiewerk dadelijk ruime winsten afwerpt, en niet elk irrigatieplan voetstoots goed te keuren is: het spreekt van zelf, dat men ook op het gebied van het bevloeiingswezen niet slaagt dan met een grondig onderzoek, een helder oordeel, een verstandig overleg en een groote zaakkennis.

Irrigatiemiddelen zijn voor landen ais Britsch-Indië en NederlandschIndië onmisbaar. Niet overal, maar in vele streken.

De Regeering van Groot-Brittanje begreep en begrijpt dat. „Het is Onze ernstige wensch," sprak in 1858 de Koningin in een proclamatie,,,om de industrie aan te moedigen, om werken van algemeen nut en verbetering te bevorderen, en om het bestuur zoodanig te voeren, dat het een weldaad is voor al Onze onderdanen in Indië. Hun voorspoed zal Onze kracht, hun tevredenheid Onze veiligheid, en hun dankbaarheid Onze beste belooning zijn." Die grootsche en eenvoudige woorden poogt de Regeering van Britsch-Indië gestand te doen.

De bevolking van Nederlandsch-Indië verwacht, dat ook Nederland nu eindelijk zijn plicht zal vervullen. Tot heden ging er geen jaar voorbij, waarin niet duizenden inlanders in verschillende residentiën eenige weken gebrek hadden aan voedingsmiddelen !

Indische of Nederlandsche Brigade,
dan wel Legeruitbreiding?

EEN GEDACHTENWISSELING TUSSCHEN

.....

EN ORANG BLANDA.

In het naschrift op „Onze vestiging in Atsjin" door Orang Blanda, voorkomende in de 1 aflevering van de Indische Gids wordt gezegd, dat de Minister van Koloniën in 's lands vergaderzaal zou hebben medegedeeld, dat Zijne Excellentie niet kan medewerken tot oprichting van een Indische brigade, dewijl zoo iets de doodsteek zou wezen voor het Indische leger. Daarop doorgaande worden den Minister eenige wenken gegeven.

Hoewel die wenken in vele opzichten aanbeveling verdienen, is echter de grondslag, naar aanleiding waarvan dat „Naschrift" werd gesteld, niet juist.

In het verslag ) toch der zitting van den 29 November a. p. der Tweede Kamer van de Staten-Generaal lezen wij omtrent deze aangelegenheid:

»>Bij art. 46 (Indische Brigade-memoriepost) constateert de heer Patijn, dat deze oude quaestie geen stap vordert; toch is de noodzakelijkheid, de urgentie van deze zaak sedert den Atsjin-oorlog steeds grooter geworden. Het wordt hoog tijd, dat er een beslissing worde genomen."

>>De Minister herhaalt, dat deze zaak in de eerste plaats een punt van overleg moet uitmaken met den Minister van Oorlog, en daartoe bestaat thans geen gelegenheid. Overigens vreest de Min., dat men zich omtrent deze Indische brigade illusiën maakt, want de lust tot dienstneming is hier te lande zeer klein."

>> De heer Patijn meent dat de zaak voldoende is voorbereid; hij wijst o. a. op 't plan van kapt. Borel."

>>De Minister merkt op, dat het plan van kapt. Borel de doodslag zou zijn voor 't Indische leger, en daartoe zal de Minister nimmer medewerken."

1) Zie »>Het Vaderland" van 30 November 1878.

Hieruit blijkt dus, dat de Minister bij het bezigen van de hierboven aangehaalde woorden geenszins het oog op de oprichting van eene Indische brigade, maar meer in het bijzonder bedoelde het zenden van eene Nederlandsche brigade, volgens het plan van den kapit. Borel.

Dat plan wordt uitvoerig behandeld in het aangekondigde werk „Onze vestiging in Atsjin," voorts in ,,Het Vaderland" van 1, 2 en 4 Maart 1878 en in de Militaire Spectator" van dat jaar no. 7, terwijl in no. 9 en II van dat tijdschrift het voor en tegen van dat voorstel nader worden behandeld.

Dat men onderscheid moet maken tusschen de Indische brigade, waarvoor op de begrooting een memoriepost is uitgetrokken, en de Nederlandsche brigade van den kapt. Borel, blijkt o. a. ook uit het voorkomende in Het Vaderland" van 1 Maart a. p. luidende als volgt:

„Naar onze schatting zou een Nederlandsche afdeeling, goed uitgerust en gewapend, ter sterkte van ongeveer 4,000 man, alleszins voldoende zijn om den oorlog op Sumatra binnen korten tijd tot een beslissende of althans volkomen bevredigende uitkomst te voeren. Mocht men daarin ook al onverhoopt teleurgesteld worden, dan zou door dien maatregel het Indische leger toch een machtigen steun genieten, en in de gelegenheid komen zich van de doorgestane schokken te herstellen, wat zonder krachtige hulp uit het moederland bijna niet meer mogelijk is."

Wel wordt hier met een Nederlandsche afdeeling bedoeld een uit Neerland's zonen samengesteld legerkorps, dat ten dienste van Indië zou worden afgezonden, doch niettemin krijgt het geheel een te speciaal karakter. De te zenden afdeeling zou eigenlijk geen deel uitmaken van het Indische leger; zij zou gezonden worden met het drieledige doel om:

1o. Den oorlog met Atsjin te beëindigen, waartoe van het reeds 200 geteisterde Indische leger moeilijk nieuwe inspanning en offers geëischt kunnen worden.

2o. Dat leger in de gelegenheid te stellen, weder geheel op zijn verhaal te komen, en ongestoord zijne zorgen aan inwendige verbeteringen te kunnen besteden.

3. Later onze levende strijdkrachten in Indië aanzienlijk te vermeerderen door den overgang of de detacheering van een groot aantal officieren, onderofficieren en manschappen, afkomstig van de Nederlandsche brigade.

De taak van het Indische leger, dat gedurende de laatste jaren zoovele offers heeft gebracht, zou dus overgedragen worden aan

« السابقةمتابعة »