صور الصفحة
PDF
النشر الإلكتروني
[ocr errors]

De Minister acht het nadeelig een bevoorrecht corps in het leven te roepen. Is dat ernstig gemeend? Eenige duizenden soldaten Hollanders, geen vreemdelingen - hier bijeengebracht, geoefend onder commando van Indische officieren met verlof, bij duizendtallen te gelijk rechtstreeks naar Atsjin gezonden en gesteld ter beschikking van den Opperbevelhebber aldaar, om er meê te handelen, zooals hij noodig zal oordeelen wil Z. Exc. van dien maatregel de verantwoordelijkheid niet dragen? Welnu, laat hij dan zijn zetel afstaan aan zijn voorganger van 1873! Deze zag minder bezwaar in het toekennen van voorrechten, zond een ruim aantal officieren van het Ned. leger naar Indië, deed de Indische officieren, die één jaar in Nederland waren, terugkeeren, en ontwikkelde een opmerkelijke énergie. Hij zal ook nu weten te handelen: hij bracht immers de Indische brigade op het papier, hij zal verder weten te gaan: de tijden zijn..... gunstig voor het aanwerven van soldaten. Met den versnelden pas voerde hij naar Atsjin; in zijn smaak kan het niet vallen, in overeenstemming met zijn verantwoordelijkheid kan hij het niet achten, dat we daar nu, uit gebrek aan valide soldaten, op de plaatsrust zullen moeten blijven staan. Dat zou in waarheid de doodsteek zijn. Men herinnere zich den aanhef van dit opstel!

2 December.

De toekomst der Suikerindustrie
Suikerindustrie op Fava.

EEN VOORDRACHT GEHOUDEN IN HET INDISCH GENOOTSCHAP

DOOR

G. F. C. ROSE

[ocr errors]

Nadat ik in de Economist van Maart j.l., naar aanleiding van eene phrase van den Heer Mr. J. Hulshoff Pol in een artikel „De belangen eener noodlijdende industrie", in dat tijdschrift eenige korte opmerkingen omtrent de kwestie der vrije suikerindustrie geplaatst had, schreef ik in het Tijdschrift van Nederl. I. een opstel,,Wat heeft de vrije suikerindustrie noodig?" Ik eindigde dat opstel met de woorden: „Eene bestrijding van mijn voorstel zal mij natuurlijk niet onaangenaam zijn, daar ik mijn punt van uitgang, d i. dat de vrije suikerindustrie recht heeft dat een toestand wordt gecreëerd die haar rechtszekerheid geeft, bijzonder sterk vind." Tot nog toe is mij geene bestrijding bekend, en ik bevond mij in de onaangename positie van geheel doordrongen van de noodzakelijkheid dat, wil de vrije suikerindustrie zich behoorlijk kunnen ontwikkelen, er iets moet gedaan worden om de belemmeringen, die haar bemoeielijken op te heffen -- buiten machte te zijn om iets meer voor die zaak te doen, en te moeten vreezen, hoewel van verschillende zijden instemming met mijne denkbeelden ondervindende, dat — doordien het mij aan de middelen ontbrak om de belangstelling van de regeering zoowel hier als in Indië, die beide de bestaande bezwaren erkennen, of van de Kamer of van het publiek in deze zaak op te wekken, de treurige en onnatuurlijke toestand, waarin de vrije suikerindustrie op Java zich nu bevindt, zal voortduren, totdat door den val van eenige fabrieken het onhoudbare van dien toestand door de feiten is bewezen. Het was mij dus zeer aangenaam, van het bestuur van het Indisch Genootschap de uitnoodiging te ontvangen, om een debat over deze kwestie op eene vergadering in te leiden,

--

[ocr errors]

en daardoor in de gelegenheid te zijn, opnieuw de mij zoo zeer ter harte gaande kwestie te kunnen bespreken, maar bovendien de overtuiging te erlangen, dat ten minste het bestuur van het Indisch Genootschap erkent dat het eene kwestie is, wier oplossing voor allen die in de welvaart van Ned.-Indie belang stellen, zeer noodig wordt geacht.

De toestand der suikerindustrie op Java wordt beheerscht door de wet van 27 Juli 1870, waarbij als beginsel werd aangenomen, dat de gouvernements-suikerrietcultuur niet uitgebreid zou worden; dat het verwerken van vrij riet op de zoogenaamde gouvernementssuikerfabrieken zou mogelijk gemaakt worden; dat men om de ontwikkeling van de vrije cultuur in de hand te werken, een overgangstijdperk van acht jaren zou nemen waarin de gouvernements-cultuur niet dan op verzoek van den fabrikant kon verminderd worden, en dat na die acht jaren, dus te beginnen met 1879, de aanplant elk jaar met 13 zou inkrimpen, om na 1890 geheel op te houden. Ten einde het verwerken van vrij riet mogelijk te maken, werd bepaald, dat door den fabrikant jaarlijks eene vaste som voor plantloon en cijns aan het gouvernement zou betaald worden.

Al deze bepalingen zijn zeker te roemen, en behalve door den cijns, voor het vrije riet te betalen, die niet te verdedigen is, is het verwerken van vrij riet op eene zoogenaamde gouvernements-fabriek aan geene belemmeringen onderworpen, en velen waren van oordeel, dat door deze wet de ontwikkeling van de vrije suikerindustrie verzekerd was, en het alleen van de pogingen der fabrikanten afhing om de vrije rietcultuur tot ontwikkeling te brengen.

Men vergat echter dat, al had men het verwerken van vrij riet mogelijk gemaakt, men niets gedaan had, om het aanplanten van vrij riet te ontheffen van de belemmeringen, die het door de eigenaardige inrichting der Javaansche gemeente-huishouding ondervond. Strikt genomen was alle vrije arbeid en vrije cultuur voor Europeesche industrie een element, waarop in de Javaansche gemeente-huishouding niet gerekend was, en dat dus aanleiding moest geven tot gedurige botsing. Ieder, die de ontwikkeling van den vrijen arbeid op Java gevolgd heeft, zal erkennen dat de gebruiken in de dessa's zich geleidelijk naar dien nieuwen factor geschikt hebben, en dat, hoewel er nog hindernissen zijn, vrije arbeid nu mogelijk is, hetgeen hij voor vijf en twintig jaren niet was, om de eenvoudige reden, dat niemand in de dessa vrij over zijn tijd kon beschikken.

Nu moest zich echter de vrije rietcultuur, een element dat, daar zij door den fabrikant moest geschieden, zich niet naar de bestaande dessa-regelen kan schikken, in de dessa-huishouding inwerken. Om

dit mogelijk te maken, is er echter tot heden noch door de Indische, noch door de Nederlandsche Regeering iets gedaan, en nu de overgangsperiode is afgeloopen, en wij aan het tijdperk komen, dat er vrij riet moet zijn, zullen de suikerfabrieken blijven bestaan, zijn wij nog in denzelfden toestand als toen de wet van 1870 gemaakt werd.

Ik weet natuurlijk niet, wat de Heer de Waal zou gedaan hebben, indien hij Minister was gebleven, maar zeker is het, dat hoewel ik erken dat de oplossing niet zoo voor de hand lag, noch zijne opvolgers noch de Indische Regeering het noodige hebben verricht om de belemmeringen te verminderen of op te heffen.

Bij besluit van den 30sten October 1871, Ind. Staatsblad No. 163, werden wel regelen aangegeven voor het verhuren van gronden door inlanders aan niet-inlanders, en deze regelen werden door de circulaires van den Direct. van B.B. van 22 Januari 1872, No. 658, en van 2 Februari 1875, No. 1228 nader toegelicht, maar hoewel de laatste meer bepaald op de moeielijkheid bij gemeentegronden het oog heeft, worden daardoor de bezwaren, bij gemeentegronden bestaande, niet opgelost, en noch het besluit van 30 October 1871, noch de genoemde circulaires spreken van het recht van bevloeiing of waterlozing, terwijl het toch zeer zeker is, dat men bij het huren van gronden moet weten, welke rechten en verplichtingen men daaromtrent heeft.

Bij de rijstcultuur is de quaestie van bevloeiing en waterlozing voor de dessa een gemeenschappelijk belang, en hoewel..er dikwijls door naijver en gebrek aan regeling tusschen verschillende dessa's geschil ontstaat, was het minder noodig om, zelfs in de streken. waar individueel grondbezit is, hieromtrent zuiver te bepalen wat de rechten en verplichtingen van elken bezitter waren, hoofdzakelijk omdat die geschillen in den regel niet verder dan tot den resident kwamen, en, wanneer de besturende en inlandsche ambtenaren hun plicht deden, spoedig huishoudelijk geregeld werden.

Bij de gouvernements suikerriet-cultuur kwam het gemis van die bepalingen ook niet zoo dadelijk op den voorgrond, omdat, wanneer er in dezen strijd van belangen was, de oplossing er van bij de ambtenaren bleef.

Nu echter de vrije cultuur zich moet ontwikkelen, is het zeer zeker noodig, dat zuiver bepaald worde, welke rechten en welke verplichtingen op den grond, die men huren wil, rusten, en zoolang dit niet geregeld is blijft de vrije cultuur, door Europeanen gedreven, een element, dat in de gemeentehuishouding aanleiding tot botsing geeft.

Het grootste bezwaar evenwel dat de ontwikkeling van de vrije suikerriet-cultuur in den weg staat is het gemeentebezit, vooral

dààr, waar, zooals in de meeste suikerrietplantende residentiën geschiedt, de verwisseling jaarlijks plaats heeft.

Tot opheldering hiervan diene, dat de verwisseling der dessagronden in de maand October plaats heeft, en dat de fabrikant over de gronden, waarop hij riet wil planten, van April of Mei tot het volgende jaar Juni of October moet kunnen beschikken, dus altijd in twee verwisselingen valt, en dat de verwisseling van de dessagronden niet volgens een vasten rooster geschiedt, zoodat, wanneer in het begin van het jaar de fabrikant contracteert voor het huren van grond met den persoon, die er dan het gebruik van heeft, niet bekend is aan wien die grond in October zal toebedeeld worden.

Nu beweert men, dat juist daarom de vrije suikerindustrie geheel aan zich zelve wordt overgelaten, omdat men het onnatuurlijke van de cultuur van vrij riet bij gemeentegronden als een moteur wil gebruiken, om tot de invoering van individueel bezit te komen.

Ik erken gaarne, dat de invoering van individueel bezit het grootste bezwaar tegen de ontwikkeling van de vrije rietcultuur zou wegnemen, maar ik kan het niet goedkeuren, dat het zou ingevoerd worden zonder door de bevolking wezenlijk verlangd te zijn. zeker is het, dat het nog zeer lang zal duren vóórdat dit zal geschieden, te meer daar er weinig of niets gedaan wordt om het verlangen naar individueel bezit bij de bevolking op te wekken. Ook geloof ik dat, vóórdat men gemeentebezit in individueel bezit zal converteeren, het bepaald noodig zal zijn om de grondrechten behoorlijk te regelen.

Ik wil verder de vraag stellen of het verstandig en of het eerlijk is, om, nadat men de gouvernements-suikercultuur in een toestand van oplossing gebracht heeft, de geheele suikerindustrie in de waagschaal te stellen, en te beproeven langs een kunstmatigen weg zijn streven, individueel grondbezit, te verkrijgen, zonder iets te doen om dit streven langs den natuurlijken weg - dat is: door de bevolking het voordeel er van te leeren inzien te bereiken. En duldt het twijfel, dat èn de inlandsche bevolking èn in het algemeen handel en nijverheid er meer belang bij hebben, dat de suikerindustrie in staat gesteld worde zich behoorlijk te ontwikkelen, dan bij de invoering van individueel bezit, wanneer dit niet behoorlijk voorbereid en door de bevolking verlangd wordt? De suikercultuur. in de gouvernements-residentiën levert ruim drie millioen pikols suiker, dat is voor een waarde van om en bij de 45 millioen; hiervan komt bij vrije cultuur minstens 30 à 35 millioen in handen van de bevolking, en ik geloof derhalve dat geen cultuur meer tot de welvaart van Java kan bijdragen dan de suikercultuur, en dat het dus zeer slecht gezien is, om, zooals tot nu toe geschiedt, niets te doen om de ontwikkeling van die cultuur langs den natuurlijken

« السابقةمتابعة »