صور الصفحة
PDF
النشر الإلكتروني

„Een maand later, het tijdstip der bevruchting, had ik de koorts. „Deze hield zes weken aan."

„Toen ik professor Morren weder ontmoette, verhaalde ik hem, ,,wat mij wedervaren was.,,,,Ge ziet,"" zei hij,,,ik had u gewaar,,,,Schuwd. Ge zijt niet de eenige dien ik op die wijze een slacht"offer weet.""

Zulke feiten spreken. Zij doen onze aandacht vestigen zoowel op de uitgestrekte waterplaatsen, die men er op Java, te midden van dessa's, als zoogenaamde vijvers, op nahoudt, als op een gebrekkig irrigatiewezen, dat geen macht over goeden aan- en afvoer, over geregelde verversching van 't water, verzekert.

In den regentijd kunnen de miasmen die uit rottende stoffen ontwikkelen, moeielijk in den dampkring hangende blijven. Deze wordt gedurig gezuiverd, -- maar wanneer langdurige droogte den regen vervangt, dan worden de conditiën minder gunstig, en moge men toezien, dat zij geen aanleiding geven tot het ontstaan of 't onderhouden van épidemiën en épizootien.

Het bestaan van menschen en vee ware op Java een onmogelijkheid, als men de rijstcultuur zóó zwaar beschuldigen of verdenken kon. Millioenen inlanders leven op, of onmiddellijk nabij de sawah's, en honderden Europeanen verkeeren er onder geen beter omstandigheden.

Buffelziekten komen 't meest voor, na de bewerking der rijstvelden. De dieren hebben dan ook buitengewoon te lijden gehad, en hun verzorging en voeding laat veelal te wenschen over.

Als 't mogelijk is, ploegen de inlanders 't liefst in den modder. Voor den grond is die gewoonte niet verkieslijk, er is bij herhaling op gewezen, - maar zij vereischt de minste inspanning. De buffels drenken zich met onzuiver, troebel water, en worden ziek. Bij onderzoek is meermalen gebleken, dat de maag van den buffel zwart was door den opgeslorpten modder.

Koortsen komen 't meest voor tijdens of kort na den padi-oogst. Ook zij verklaren zich gemakkelijk en onafhankelijk van de cultuur zelve. Het water heeft hier in geen geval mee te maken, want een rijpend padiveld legt men droog. De padisnijsters brengen echter uren lang in de brandende zon door. Vóórdat ze het snijveld verlaten, hebben ze de gewoonte, zich wat op te knappen, te verfrisschen. Dan ziet men de onverstandige of onnadenkende lieden met de hand een dronk water scheppen uit plassen of poelen, die ze hier of daar opsporen. Het drinken, op zich zelf reeds te veroordeelen, wanneer men verhit is, schaadt echter nog meer, waar men op

het gehalte niet let. Koortsen en buikziekten zijn dan ook gereede gevolgen.

Ter hoofdplaats Poerworedjo heerschten, een tijdlang, elk jaar veel koortsen. Men schreef ze toe aan 't graven van een waterleiding en aan de naburige rijstvelden. Herinner ik mij wel, dan werden zelfs voorstellen gedaan tot onteigening van een paar honderd bouws sawah's. Toen er, n. f. in 1877, andere geneesheeren te Poerworedjo kwamen, verminderde de roep over ongezonde invloeden. Opmerkelijk was in 1875/76 't verschijnsel, dat de meeste gevallen van koorts, en wel met doodelijken afloop, in enkele bergdessa's van Koetoardjo voorkwamen; dáár kon men toch moeielijk de schuld aan de sawah's wijten.

[ocr errors]

In Bagelen had men echter de gewoonte, ook in den Oostmoesson, veel padi als tweede gewas, walik-an, te verbouwen. In 1875 mislukten daarvan omstreeks 14000 bouws. Zeer verklaarbaar, als men voldoende water derft, en natuurlijk ook, dat zulk een rijstcultuur voor de gezondheid nadeelig worden kan.

Gaarne gelooven we, dat het graven van een leiding, door massaal grondverzet, ziekten kan opwekken. Maar is die leiding eenmaal gereed en in goede functie, dan kunnen we haar niet met rede verdenken of veroordeelen. Bij stroomend water heeft een gestadige verversching en aanvoer van lucht plaatst; zelfs de luchtlagen boven den waterspiegel worden bewogen.

Wij kunnen de hygiënische bedenkingen tegen een goed irrigatiestelsel, dus niet deelen. Wel verdienen onzes inziens andere overwegingen de aandacht.

De vraag zal toch niet altijd alleen zijn, of men eene streek bevloeien kan, maar ook, of de kosten van aanleg een vergoeding kunnen vinden in evenredige uitkomsten en gevolgen. Voorts, of de eischen van een zorgvuldig onderhoud der kunstwerken en kanalen, de krachten der bevolking niet dreigen te overschrijden.

Reeds in 1873 was de afdeeling Demak rijk aan kanalen. De sluiswerken van Glapan werden behoorlijk verzorgd en bewaakt Veertig heerendienstplichtigen stonden den Europeeschen opzichter dagelijks ten dienste.

Met de zijtakken der hoofdleiding en de daarin voorkomende talrijke steenen dammetjes, zag het er echter ellendig uit. Een en ander droeg de sporen van verwaarloozing. Zóó werd het ook in 1876 nog bevonden.

Nu zijn er na 1873 twee groote kanalen geprojecteerd ter afleiding van 't water uit de Djadjar en de Toentang. Het eerstbedoelde,

't Westerkanaal, kwam in 1877 gereed. Het is 8 palen lang, heeft een breedte van 40-60, bij een diepte van 1,5-2,5 meter, en aan de eene zijde een dijk met een bovenvlak van 28 meters. Deze dijk moet, bij eventueelen watersnood, als vluchtheuvel dienen. Langs dit groote afvoerkanaal zijn irrigatieleidingen ontworpen. Het Oosterkanaal is nog niet tot stand gekomen.

Theoretisch zal Demak daarmee geholpen zijn. Maar als men nu in aanmerking neemt, dat men 'tgeen bestond, reeds niet onderhield, is de vraag gewettigd,,,wat de practijk zal leeren, nu de eischen van onderhoud wellicht verdubbeld worden."

Het graven van 't Westerkanaal, dat openbaar uitbesteed en door den heer Schönhals aangenomen was, heeft intusschen bewezen, dat de bevolking van Demak ten onrechte als lui en onverschillig te boek stond. In 18 maanden tijd moest het kanaal gereed komen, maar dank zij de vadsigheid der Demakkers, kon het reeds na 10 maanden worden afgeleverd. De lui hebben gewerkt als Hollandsche poldergasten, maar ze werden ook goed betaald, en de aannemer lette er scherp op, dat er van 't bedongen loon niets aan den strijkstok hangen bleef.

Onverschillig voor verdiensten blijft de Javaan, waar hij weet dat er geen loon naar werken wordt uitgekeerd. Onverschillig laat hem een landbouw, die zware lasten oplegt, en slechts twijfelachtige resultaten belooft.

Zou de Nederlandsche boer van een andere beweging zijn? Wie bracht den inboorling in de abnormale toestanden, waarop zoo menigmaal gewezen wordt? Die zich overtuigen wil, dat de inlanders werken kunnen en werken willen, die onderzoeke den aanleg der spoorwegen op Java.

In de gasfabriek te Batavia kan hij kennis maken met vele Soendaneezen die van verre, uit de Preanger, kwamen, om een goed loon te verdienen. In de fabrieken van Soerabaja zullen honderden Javanen hem beschaamd maken. Een besluit van 14 Februari 1864 beweerde, dat er bij de Gouvernements-kinacultuur, in de hooge, gure, bergstreken, niet te denken viel aan vrijen arbeid en de vrije levering van materialen. Drie honderd heerendienstplichgen werden elken dag geleverd. In beginsel moest de arbeid echter vrij zijn. Ruim een jaar later had de Gouverneur-Generaal Sloet van de Beele de voldoening, persoonlijk te constateeren, dat er bij de genoemde Gouvernements-onderneming geen schijn of spoor van dwang was overgebleven. De arbeiders en materialen werden. goed betaald. De uitkomsten waren, ook financiëel, boven verwachting.

De onverschilligheid van den Javaanschen landbouwer laat zich verklaren. Zware lasten drukken op zijnen grond. Converteer die lasten in een billijke grondrente, maak den landbouw zoo veel mogelijk onafhankelijk van een wisselvallige weersgesteldheid, en gun den man den tijd en de vrijheid, om zich ten eigen bate in te spannen. De Javanen zullen zich toonen zooals ze zijn, en niet zooals verouderde regeerstelsels ze gemaakt hebben.

Ook de veel besproken conversie van het grondbezit zal haar beslag krijgen, zonder dwang en zonder schokken.

Baarn, Febr. 1879.

Leiden contra Delft

IN ZAKE DE OPLEIDING DER INDISCHE AMBTENAREN,

DOOR

P. J. VETH.

V. 1).

AANTEEKENINGEN OP DE NOTA DER COMMISSIE.

Eer ik tot de bijzonderheden overga, moet ik nog met een woord vermelden, waarom ik dezen strijd »Leiden contra Delft," niet >> Leiden contra de Examen-Commissie" noem. Het is omdat ik in de nota de zienswijze vind uitgedrukt, die altijd door de Delftsche leeraren voorgestaan, door de Leidsche leeraren bestreden is. Gelijk de Curatoren der Leidsche instelling zich geheel hebben aangesloten bij de van de zijde der Docenten aan de Rijksinstelling zoo vaak herhaalde, maar steeds door de Commissie en het Departement van Koloniën ter zijde gestelde bezwaren tegen den geest en de uitvoering van het reglement op het examen, heeft nu de geheele Commissie, waarin uit Leiden slechts de heer Kern zitting had, zich tot tolk gemaakt van hetgeen door de Docenten van Delft tot verdediging en handhaving dier regeling is aangevoerd.

Toen ik zoo even zeide, dat de bezwaren ook door het Departement van Koloniën steeds waren ter zijde gesteld, verloor ik niet uit het oog, dat daarop eene gewichtige uitzondering heeft plaats gehad, maar eene uitzondering die geheel zonder gevolg is gebleven. In het Staatsblad voor 1871, no. 72, kan men eene verordening lezen van den 23sten Juni, uitgevaardigd door den toenmaligen Minister van Koloniën Mr. P. P. van Bosse, waarin aan de beden

1) Vervolg van blz. 427.

« السابقةمتابعة »