صور الصفحة
PDF
النشر الإلكتروني
[blocks in formation]

Uit DE BUITENLANDSCHE PERS: de Spectator en de Saturday Review over den financiëelen toestand van Britsch-Indië. Uit DE NEDERLANDSCHE PERS: het Handelsblad over Goedkoope Rechtsspraak; het Nieuws van den Dag over den Nederlandschen Theehandel en de Kinacultuur; de Heer Jacobson, het Dagblad, en een Nederlander" vóór, de HH. Plate en Mees, de Nieuwe Rotterdamsche, Arnhemsche en het Vaderland tegen differentiëele rechten; de Heer van Gorkom over de Suikerwet van 1870; de Standaard over de invasie van vreemde macht in onze Oost"; het Rotterdamsch Nieuwsblad over een vredeszaak op Sumatra"; het Dagblad over het Wetje; de Heer van Assen tegen zelfregeering in Indië; de Heer van der Wijck met een ongevraagd advies; Prof. Mr. de Louter over de opleiding van Indische Ambtenaren; de Heer Lenting over eenige koloniale vraagstukken van den dag.

DE BRITSCH-INDISCHE FINANCIËN. In de Saturday Review van 22 Maart en in the Spectator van den 8sten zijn twee artikelen te vinden, waarover hier met een enkel woord gesproken moet worden: het eene is getiteld the Indian Budget; het andere the Condition of Indian Finance. De Saturday Review herinnert, dat de inkomsten van Britsch-Indië voor het volgende dienstjaar geraamd zijn op 64.620 000 en de uitgaven op 65.950.000 pond, zoodat er een tekort is van 1.330.000 pond, wat echter niet het geval zou zijn, indien er niet voor den oorlog met Afghanistan twee millioen pond uitgetrokken had moeten worden; zonder dien oorlog zou er dus een batig slot van 670.000 pond bestaan. Voor productieve openbare werken wil de Regeering 3 millioen besteden; dat bedrag hoopt zij door een leening te verkrijgen. Tegen 4 % denkt zij het noodige geld te zullen vinden in Indië. Waarom het niet in Engeland gezocht wordt, waar het tegen 4% te leenen zou zijn, begrijpt de Saturday Review niet. Evenmin kan zij het voornemen billijken om de rechten op de katoen te verlagen, en wel in deze mate, dat het batig saldo van 670.000 pond met 220.000 pond

van

verminderd wordt. Niet aan het hooge bedrag der rechten moeten de Engelsche industriëelen het toeschrijven, dat hun fabricaat in de laatste jaren bij de Indische bevolking minder aftrek vindt, maar aan de ontwikkeling der inlandsche katoennijverheid, die tegenwoordig zelfs buiten Britsch-Indië met de Engelsche concurreert. De verlaging der rechten kan tengevolge hebben, dat het Engelsche fabricaat voor den consument in Britsch-Indië goedkooper wordt, maar het Gouvernement heeft voor die verlaging een aequivalent gezocht in een verhooging van de belasting op het zout, en dat is zeker een nadeel. Was de belasting op het zout verminderd, en waren de rechten voor katoenen goederen onveranderd gebleven, dan zou de bevolking meer gebaat zijn. De Spectator prijst het in het Parlementslid Fawcett, dat hij het Lagerhuis den financiëelen toestand Britsch-Indië blootlegde, maar keurt het af, dat hij op een enquête aandrong. De Indische hervormers, zegt zij, moeten plannen voorstellen, geen enquêtes. Laat de Heer Fawcett voorgoed uitmaken wat de oorzaak is van den ongunstigen toestand: een te ver gedreven centralisatie, zooals Bright meent; of een overmatige voorzichtigheid met wanbeheer in het leger zooals wij gelooven; of een gebrek aan zelfstandigheid bij de Indische autoriteiten, zooals Lord Dalhousie beweert; of een ongezonde, économische gesteldheid, die uit de groote toeneming van het bevolkingscijfer ontstaat, zooals vele geduldige waarnemers denken; of een ontoereikende contrôle door het Opperbestuur, zooals hij zelf zegt. Als het Engelsche volk goed ingelicht is, zal het bereid bevonden worden om te handelen. De Heer Fawcett heeft vele jaren zitting gehad in de Commissie voor het onderzoek naar de Indische Financiën, maar daardoor niet half zooveel goed gedaan als door zijn onlangs in de Nineteenth Century verschenen kort artikel. ') Men publiceere beknopte maar zakelijke beschouwingen, die zoo juist zijn, dat deskundigen er niets op aan te merken hebben; men geve een plan, dat breed is opgevat en duidelijk uiteengezet, en de daad zal wel volgen. De eene Onderkoning voor en de andere na hebben beweerd, dat de financiëele toestand de rots is, waarop het groote schip verongelukken moet, tenzij er een gewichtige verandering plaats grijpe: van die waarheid worde de natie doordrongen, en een anderen, veiliger koers wijze men: dat is het eene noodige. Maar geen enquêtes meer: ze leiden tot niets.

GOEDKOOPE RECHTSPRAAK. Vóór 1872 moesten alle vonnissen door landraden gewezen aan de revisie van het Hoog Gerechtshof worden onderworpen; dat was in het waarachtig belang der justiciabelen. In 1872 echter werd de verplichte revisie afgeschaft, ten einde de werkzaamheden van het Hoog Gerechtshof te verminderen; een facultatieve revisie trad daarvoor in de plaats. Ook die afschaffing heeft nadeelig gewerkt; het Koloniaal Verslag erkent het. Doch zelfs de werkzaamheden, uit de facultatieve revisie voortvloeiende, zijn het Hoog Gerechtshof tegenwoordig te zwaar, zoodat er aan wederinvoering der vroegere bepaling niet te denken valt. Als tijdelijke maatregel heeft nu de Indische Regeering den 15den Januari besloten, een

1) Zie de Maart-aflevering vau de Indische Gids, rubriek »Maandelijksche Revue."

gedeelte der landraadvonnissen door den Raad van Justitie te Batavia te doen revideeren, en het voornemen schijnt te bestaan, om het Hoog Gerechtshof van de revisie voorgoed te ontheffen, en de revisie der landraadzaken voor Java te verdeelen onder de raden van justitie te Batavia, Samarang en Soerabaia.

Daartegen komt het Handelsblad van 14 Maart in een goed gesteld artikel op. Het is beter, dat een raad van justitie de zaken afdoet, dan dat het Hoog Gerechtshof ze laat liggen, doch het Hof behoort niet alleen de revisie van de vonnissen der omgaande gerechten, maar ook van de zwaardere cathegoriën van die der landraden te behouden. » Een grenslijn is gemakkelijk te trekken. Het inlandsch Strafwetboek bedreigt, naarmate van de graviteit der misdrijven met dwangarbeid in den ketting (gelijkstaande met tuchthuis) en dwangarbeid buiten den ketting (gelijkstaande met gevangenisstraf.) Een juiste regeling zou zijn, die revisie van de eerste soort aan het hof te laten, de tweede aan de raden van justitie te brengen. Deze onderscheiding is gegrond op het in alle landen geldende beginsel, dat misdrijven van zwaarderen aard door een hoogeren rechter worden behandeld, en bovendien veelal op een wijze, die meer waarborgen voor een deugdelijke behandeling oplevert. Het behoeft nauwelijks te worden opgemerkt, dat met het invoeren dier verbetering de vonnissen der raden van justitie, in eersten aanleg gewezen, aan de revisie zouden moeten worden onttrokken, voor zooverre zij tot de soort behooren, waarin die raden de rechtspraak in revisie uitoefenen, want het is onzinnig, een rechterlijk college te belasten met het toezicht op de rechtspraak van een mindere rechtbank, en daarbij de eigen vonnissen van dat college, in dezelfde soort van zaken gewezen, weder bloot te stellen aan het toezicht van een nog hoogere rechtsmacht.

>>Het is," zoo eindigt de schrijver, »in de laatste tijden meer en meer gebleken, dat de Indische rechterlijke toestanden zeer veel te wenschen laten. Dit komt, doordien het rechtswezen, in vergelijking met andere takken van dienst, schromelijk is verwaarloosd. »Goedkoope rechtspraak" is de leuze geweest en gebleven, die dwingt tot het nemen van huismiddeltjes als het besluit van 15 Januari j. 1., beschamend voor ieder,, die zich van de eischen eener goede rechtspraak ernstig rekenschap geeft." Laten wij niet vergeten, dat er nog een ander huismiddeltje is geweest, dat trouwens eenigermate met het eerste samenhangt, nl. het verlicht examen. Het kwaad, dat daardoor aan de rechterlijke macht in Indië is toegebracht, kan in geen jaren hersteld worden.

HANDEL IN JAVATHEE. G. komt in het Nieuws op de theequaestie terug), alweder om aan te toonen, hoe noodig het is, dat de goedgezinde kooplieden in Nederland alsnog de handen ineenslaan, om een verder verloop van de theemarkt te stuiten. Het Algemeen Dagblad van Ned.-Indië schreef onlangs: »De Hollandsche markt bleek niet meer in staat, om een geregelden afzet te verzekeren van de toegenomen productie van Java, en het daar in zwang zijnde stelsel van

1) Zie Maartnummer van de Indische Gids, rubriek Maandelijksche Revue."

verkoop, twee groote veilingen, in den loop van een jaareen in het voorjaar en een in het najaar had ten gevolge, dat de derwaarts verzonden thee soms maanden achtereen, ja, meermalen een geheel jaar onverkocht bleef; zoo doende werden de reeds zeer geringe verdiensten dikwerf meer dan ten volle verslonden door pakhuishuren, assurantiekosten en renteverlies." >> Wenken en opmer

kingen, hoe de thee er zou moeten uitzien om in hun smaak te vallen, werden zelden of nooit van de Nederlandsche makelaars ontvangen, en zoolang de planters op Java alleen met de Nederlandsche theemannen in aanraking stonden, moesten zij dan ook in den vollen zin van het woord in het duister rondzoeken. Nauwelijks echter hadden. de mannen van het vak in Engeland begrepen wat er met de Javathee nog kon gedaan worden, of met de meeste zorg werden van hunnentwege wenken en voorschriften gegeven."

>> Ook in andere opzichten zijn de verkoopers in Nederland van ongunstiger conditie dan te Londen. De onkosten zijn er hooger dan in Engeland." Het Dagblad denkt dus eenstemmig met G. Er is ter zake een treffende overeenkomst tusschen het Dagblad van 21 Februari en het Nieuws, dat 4 of 5 weken vroeger verscheen. Toch schreven beiden. geheel onafhankelijk van elkander.

Wij hebben nu nog af te wachten, wat de door G. opgeroepen planters zelven zullen mededeelen. Die kunnen wij over weinig weken hooren. Wij twijfelen niet, of zij zullen gaarne dit woord bevestigen, dat G. aan het slot van zijn nieuw artikel opneemt: »De Javatheeplanters zullen zich, door hun product naar Nederland te consigneeren, goede Hollanders toonen, wanneer Holland daartoe de gelegenheid niet afsnijdt."

DE KINACULTUUR. Geen geneesmiddel vindt meer algemeen vertrouwen, en heeft hoogere burgerrechten verkregen, dan dat hetwelk uit den als kina bekenden bast van een in Amerika tusschen 10° Noorderen 19 Zuiderbreedte in 't wild groeienden boom getrokken wordt. Reeds in 1636 was den Indianen de koortswerende kracht van de kina bekend, en geestelijken voerden het middel in Europa in, waar het langen tijd tegen zilver opwoog. Humboldt, Bonpland en andere wetenschappelijke reizigers wijdden er hun nasporingen aan; Weddell, een Franschman, besteedde drie jaar, 1845-48, aan de studie van de ontwikkeling en exploitatie der kinacultuur; Dr. de Vrij, Bernelot Moens en de te vroeg ontslapen van Heyningen maakten zich inzonderheid jegens Nederland verdienstelijk.

De Heer G. brengt hun in het Nieuws van den Dag van 15 Maart een gepaste hulde. Een ander zal, hopen wij, op de groote verdienste van den Heer van Gorkom naar eisch de aandacht vestigen.

In de nummers van 20 en 27 Maart zet G. zijn beschouwingen voort. Aan het humanitaire streven der Nederlandsche regeering laat hij daarbij alle recht wedervaren, zooals wij zien, wanneer wij zijn schetsen doorloopen.

[ocr errors]

Verscheiden geleerden Korthals, Reinwardt, Blume, Mulder, Miquel en anderen thans allen op één na, onzen beroemden landgenoot G. J. Mulder, overleden, hadden sedert 1829 bij de Nederland

[ocr errors]

sche Regeering het wenschelijke van de invoering der kinacultuur op Java betoogd. Het was echter te voorzien, dat de Zuid-Amerikaansche republieken zich niet gaarne haar monopolie zouden laten

ontnemen.

Dr. J. H. Hasskarl, destijds te Dusseldorf, vroeger aan den botanischen tuin te Buitenzorg werkzaam, nam de taak op zich, na genoegzame voorbereiding een poging te wagen. Als »Monsieur Muller, natif de Cassel, demeurant à Amsterdam" reisde hij naar West-Indië, en van daar over de landengte van Panama naar Callao, en als Monsieur Muller kwam hij te Lima aan. De Regeering van Peru was er in dien tijd op bedacht, de haar zelve weinig bekende Oostelijke streken van haar gebied met Europeesche kolonisten te bevolken; Monsieur Muller, die voorwendde met een wetenschappelijk doel te reizen, bood haar aan, opnemingen in dat terrein te doen, zoo zij hem zedelijk wilde ondersteunen, en Monsieur Muller vertrok met aanbevelingen aan ambtenaren en geestelijkheid. Ruim een jaar zwierf hij in het Andesgebergte rond, ondervond de moeilijkheden, aan een tocht in een woest en zeer primitief beheerd land verbonden, bemerkte dikwijls dat men hem wantrouwde, en ook dat men hem trachtte te misleiden, maar bereikte eindelijk met eenige honderden plantjes, in 21 kisten, de kust; >door een samenloop van toevallige omstandigheden waren andere, reeds vooruitgezonden, kisten te Panama verwaarloosd." Einde Augustus 1854 scheepte de Heer Hasskarl zich met zijn kostbaren schat te Callao in aan boord van het uit Indië gekomen oorlogschip Prins Frederik Hendrik, dat toen naar Makasser zeilde, waar de oorlogstoomer Gedeh den last overnam. De Gedeh bracht hem verder naar Batavia; hier kwam Hasskarl den 13den December 1854 aan. Niet meer dan 78 plantjes bereikten Tjibodas in gezonden staat, maar vóór Hasskarl's komst op Java waren ook hier reeds zaden en planten ontvangen, welke de hoogst bekwame Teysman met zorg en beleid had gekweekt; in den botanischen tuin te Leiden waren krachtige planten gewonnen van het door Hasskarl vooruitgezonden zaad. Bovendien had Teysman eenige stekken doen ontwikkelen van een echte kinaplant, door den Hoogleeraar de Vriese in 1851 uit Parijs ontvangen en naar Java verscheept.

Weinig roemt Hasskarl de medewerking van Nederlandsche ambtenaren en officieren; »wij kunnen 't ons echter voorstellen, dat hij hun kalmte meermalen in strijd vond met zijn eigen enthousiasme, met zijn eigen voortvarendheid." Hij had evenwel zijn missie met eere volbracht. De Nederlandsche Regeering kende hem dan ook een onderscheiding toe, en droeg hem de cultuur der kina op Java op. Hij deed al wat in zijn vermogen was, om zich ook van die taak uitstekend te kwijten, totdat,in 't begin van 1856, zijn gezondheidstoestand hem dwong naar Europa terug te keeren.

Dr. Junghuhn volgde hem op. Met onverstoorbaren ijver bezield en door de Regeering krachtig gesteund trotseerde hij alle bezwaren, en mocht men, toen een zware ziekte, het gevolg van een onverpoosd strijden, hem in het begin van April 1864 ten grave sleepte, nog slechts op weinig positieve resultaten kunnen wijzen, de weg was gebaand. Een reuzenarbeid had hij verricht, door in de hooge, gure

« السابقةمتابعة »