صور الصفحة
PDF
النشر الإلكتروني

Nog uit een ander gezichtspunt moet de quaestie worden bezien; daarin gaat de Nieuwe Rotterdamsche van 25 Maart ons voor. Is het niet opmerkelijk, dat er in de allerlaatste jaren weder tal van feiten zijn, die duidelijk aantoonen, dat het korte tijdvak van 1870-1878 vruchtbaarder is geweest in flink opgezette en uitgevoerde ondernemingen dan tientallen jaren, die op 1831 zijn gevolgd? Denk aan de Delhi- en andere maatschappijen op Sumatra's Oostkust! Is niet de productie der tabaksondernemingen op Java bijna verdubbeld, en heeft niet het Nederlandsche kapitaal dat die cultuur geheel in 't leven riep, het product in zijn geheel naar Nederland gebracht, en is hier dientengevolge niet een krachtige tweede hand in tabak ontstaan? Is ook niet de particuliere koffiecultuur toegenomen? Staan er naast de 95 gouvernements-, niet een 50tal vrije suikerfabrieken thans? Maar ook op ander dan Indisch gebied zijn heugelijke verschijnselen waar te nemen. Onze handelsrelatiën met Afrika's Westkust zijn uitgebreid gemeenschap met de Oostkust is verkregen; Amsterdam heeft een katoenmarkt van hooger beteekenis dan ooit voorheen; zonder eenige hulp van staatswege is een brug geslagen over den Oceaan; een stoomvaart op Indië is in 't leven geroepen, waardoor wij onzen rang in het Suez-Kanaal met eere ophouden; beter onderwezen komt de jongeling op het kantoor, en de geneigdheid om zich in het buitenland te oefenen begint te ontwaken. »Het kind is, Goddank! eindelijk den leiband ontwassen; men mag nu niet opnieuw de windselproef gaan nemen. Trouwens de handel zelf ook de brochures van de HH. Mees en Plate zijn er verblijdende teekenen van is op het gezelschap der baker niet meer gesteld."

Nederland kan niet terug, al wilde het. De differentieele rechten zijn naar ons inzien te haastig afgeschaft; te haastig namelijk in verhouding tot de geringe activiteit der Regeering, om bij de vreemde mogendheden, zooals de Heer Plate zich uitdrukt, »partij te trekken van onze liberale handelspolitiek," maar gaan wij," om nog eens dien schrijver aan te halen, »na de oorlogen der laatste jaren wellicht nieuwe oorlogen tegemoet wier gevolgen even treurig dreigen te zijn de oorlogen der handelstractaten' het kleine Nederland houde zich ook daarin onzijdig, en dwinge eerbied af door de vastheid zijner vrijzinnige beginselen!

[ocr errors]

-

Met een enkel woord moeten wij hier volledigheidshalve nog spreken van een brochure, met den titel »OPGEROEPEN" te Amsterdam uitgegeven door een »Nederlander." De schrijver beaant meerendeels wat de Heer Jacobson in zijn belangwekkend boekje te berde brengt, maar hij zegt het niet half zoo goed als zijn geestverwant. Als in het vervolg weer Nederlanders opgeroepen" worden, om door middel der drukpers hun meening te zeggen, beschouwe deze landgenoot zich liever als »ongeroepen." Aangestipt verdient misschien te worden, dat de Nederlander" den »kneep" bij de koffieveilingen der Handelmaatschappij niet in het veilingssysteem zoekt, maar in het niet-uitgeven van monsters vóór de veiling.

DE TOEPASSING EN WERKING DER SUIKERWET VAN 1870. Het Aprilnummer van de Vragen des Tijds handelt daarover in een van de

twee belangrijke artikelen, welke dat tijdschrift zijn lezers aanbiedt. De Heer K. W. van Gorkom is de schrijver.

De wet bepaalde, dat geen onderneming op hoog gezag voortgezet mocht worden, waar de druk voor de bevolking zwaarder zou zijn, dan in het belang van den Staat naar billijkheid te vorderen was. De Indische Regeering hief dientengevolge den gedwongen aanplant op voor twee fabrieken Tedja op Madura en Ketabang in Soerabaia die respectievelijk over 400 en 240 bouws beschikten. Buitendien beperkte zij den aanplant voor 17 andere ondernemingen, in het geheel echter met niet meer dan 638 bouws.

Vijt en negentig contracten bleven bestaan.

Overtuigend toont de Heer van Gorkom aan, dat die op de bevolking en ook op de contractanten zeer ongelijkmatige lasten legden. 4862 dessa's met 220.706 dienstplichtigen en met 370,414 bouws, waarvan 241.337 bouws of 65% voor de industrie geschikt geacht werd, werden bij de gedwongen cultuur ingedeeld. Gemiddeld werd alzoo voor elken cultuurplichtige 1.7 bouw gerekend. Voor geheel Japara echter was het cijfer 1.3, en voor geheel Cheribon 3. Voor de fabriek Ardjowinangan in Cheribon 4.3, voor Rendeng in Japara en Grati in Pasoeroean 0.7. Gemiddeld was voor elken bouw rietaanplant 6.5 bouwgrond beschikbaar, zoodat de verwisseling der gronden voor de rietcultuur schijnbaar, in plaats van om de drie, om de zes jaar moest kunnen geschieden. Maar voor Soemberkareng in Probolingo was de verhouding 3.2; voor Djombang in Soerabaia daarentegen 15.8. Het ploegvee, voor de suikerindustrie beschikbaar, bedroeg voor Tirsana (Cheribon) 0.2, voor Bajoeman (Probolingo) 2.6 stuks per bouw. Gemiddeld was er voor elken bouw 5.7 man disponibel. Terwijl echter de fabriek Soemberkareng er slechts 2.2 had. was er voor de fabriek Djatibarang, in de residentie Tagal, 12.2. De grondhuur, die Voor Trangkil (Japara) op 28.22 per bouw werd berekend, beliep voor zeven fabrieken in Pasoeroean ƒ 55. - De plantloonen variëerden van f84.4 voor Soekadana in Probolingo tot f 130 voor Karang Sambong in Cheribon. -- De cijns was het laagst voor Soekadana, nl. f 52.83, en het hoogst voor Karang Sambong: f 203.365. Het getal der ondernemingen in de hoeveelheid der velden, volgens de uitgestrektheid van den aanplant in 1871 tot 79, deelende, verkrijgt men per contract 407 bouws, maar bij de fabriek Wonopringo in Pekalongan bebooren 700 en bij Pagongan in Tagal slechts 150 bouws.

[ocr errors]

De Voorschriften, in Staatsblad 1871 N°. 213 opgenomen, zeggen o. a, dat het loon der inlandsche bevolking voor het planten, onderhouden en bewerken der tuinen, en dat de haar uit te keeren schadeloosstelling, voor het gebruik van den grond ten behoeve der rietcultuur, met inbegrip van hetgeen tot wegen of slooten diende en gemiddeld op 11.3% der tuinen werd geschat, voor elke fabriek afzonderlijk bepaald moest worden. Aangaande de vaststelling van de grondhuur voor den eersten keer behoefde de beslissing van den rechter niet ingeroepen te worden; bij de herziening voor het tweede tijdvak echter kwam men te Brebes tegen de verhooging in verzet. Over het geheel was het cijfer voor de grondhuur voldoende. Natuurlijk heeft de afstand van haar velden altijd bezwaren voor de bevol

king, maar deze zijn niet zoo overwegend, »dat alleen daarom elke staatscultuur onvoorwaardelijk veroordeeld zou moeten worden" Menig stuk grond is door de bemesting voor de suikercultuur in productiviteit vooruitgegaan. In meer dan één streek, in Majong onder anderen, was de bevolking met den afstand van haar velden dan ook zeer ingenomen.

Het plantloon was minder behoorlijk. In vergelijking met de sommen, voor vrijen aanplant besteed, was het voldoende, maar in vergelijking met hetgeen voor vrijen aanplant besteed zou moeten worden, indien de tuinen bewerkt, onderhouden en bewaakt werden als de contractsvelden, zou men 50 tot 100% meer moeten betalen. De commissiën hebben zich in dat opzicht van een behoorlijke belasting zeer slecht rekenschap gegeven. Misschien heeft de overweging, dat de fabrikanten ook nog een cijns aan het Gouvernement te betalen hadden, tot eenige beperking der plantloonen geleid; maar de bevolking wordt er niet door gebaat, dat de Regeering dien cijns opsteekt, en de Heer van Gorkom heeft de overtuiging, dat de Regeering, indien zij eerst het plantloon had vastgesteld, en daarna het contract gegund had aan hem, die den hoogsten cijns bood, een tweemaal grooteren cijns ontvangen zou hebben, dan nu het geval is. Hoe de Regeering zulk een handelwijze jegens de fabrikanten had kunnen verantwoorden, zet de geachte schrijver niet uiteen.

Voor de tweede vijf jaar ontving de bevolking 5% plantloon meer. De grondhuur werd insgelijks voor eenige fabrieken verhoogd, voor andere echter werd zij verlaagd. Aan grondhuur en plantloon gaf een onderneming in Cheribon 5% meer uit; toch ontving de bevolking iets minder, omdat de verhooging van het plantloon de reductie van de grondhuur niet kon goedmaken.

De uitbetaling van hetgeen de fabrikant voor plantloon en grondhuur stortte in 's Gouvernements kas, werd door de ambtenaren onder de cultuurplichtigen verdeeld. Dat veroorzaakte niet weinig werk, en wat was het nut? De inlanders gooiden het van de ambtenaren ontvangen geld weer bij elkander, en het dessabestuur ging tot een nieuwe repartitie over. Sommige cultuurplichtigen hadden arbeid gepresteerd, anderen hadden hun ploegvee geleend, weder anderen hadden materialen geleverd; hier en daar ook hadden hoofden geld voorge. schoten met verschillende omstandigheden moest rekening gehouden worden. »Wij kennen de huishoudelijke regelingen in alle bijzonderheden niet."

:

De grondhuur heeft de fabrikant te betalen, onmiddellijk nadat de velden afgebakend en in het bezit genomen zijn; van het plantloon heeft hij 60% te storten, zoodra de stekken in den grond staan, en 40% na de overgave van het riet. De fabrikanten kweten zich van de verplichting, maar het Gouvernement bleef ten opzichte der bevolking steeds nalatig. Voor den landraad te Bangil verontschuldigde zich een dief, door te verklaren, dat hij gebrek had geleden, omdat het Gouvernement het plantloon niet uitbetaalde; misschien was dat een voorwendsel, maar het was toch ook een waarschuwing.

Art. 9 bedreigt den fabrikant met 1 gulden per bouw boete voor elken dag, dien het riet na 15 October te velde blijft; deze boete is

voor de inlanders bestemd. In 1875 had Djatiwangi f2700 boete beloopen, en in datzelfde jaar werd de som betaald, maar in Juli 1876 had de bevolking nog geen cent in handen gekregen!

Art. 15 schrijft den ondernemers voor, hun betalingen in vier termijnen te doen, en het geld te storten in 's lands kas op de hoofdplaats van hun residentie. Ten gunste van de fabrikanten is die bepaling gewijzigd: de betaling kan thans op een der drie hoofdplaatsen van Java geschieden. De hoofdplaatsen der residenten hebben nu echter niet steeds een kas ruim genoeg, om de bevolking tijdig te betalen, zoodat eerst geld van elders aangevoerd moet worden. In 1876 werden daarover in de meeste suikerrietplantende residentiën klachten gehoord.

De residenten moeten jaarlijks overwegen, in hoever van bestuurswege het initiatief genomen kan worden, om de fabrikanten geheel of gedeeltelijk van den gouvernementsaanplant te doen afzien, en zich zelven met den aanplant te doen belasten. Heeft één resident zich met dat voorschrift ooit het hoofd gebroken? Evenmin is één ondernemer aan te wijzen, die vrees toonde voor zulk een initiatief. Alleen Phaëton en Kandangdjati hebben boven gouvernementsaanplant eigen aanplant verkozen, maar voor niet meer dan 37 en 25 bouws, en wel omdat de dessa's, waartoe die bouws behoorden, steeds achterlijk bleven, wat den ondernemer schaadde, en dan nog op de voorwaarde, dat die 62 bouws zouden begrepen zijn in de eerste vermindering van den Gouvernementsaanplant, die in 1879 toch plaats moest vinden. Voor de 37 bouws moest Phaeton aan het Gouvernement betalen:

[merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][merged small]

f 8688.09, zoodat de concessie den ondernemer nog te staan kwam op f 1477.90 of f 39.94 per bouw. Groot is de verleiding om zelven voor den aanplant te zorgen dus voor de ondernemers niet. Geldelijk nadeel hebben zij er van te wachten, bovendien moeite, en dan nog verlies van prestige, waarop ook de ondernemer niet gesteld is; alleen Karang Sambong, dat den hoogsten cijns en het hoogste plantloon betaalt, zou met de vergoeding van / van den cijns even uitkomen. Natuurlijk is het bijgevolg, dat de fabrikanten Voortgaan den aanplant van bestuurswege te laten verrichten.

De meeste ondernemingen, die een gouvernementsaanplant hebben, verwerken op hun fabrieken ook vrij riet. Dat is hun geoorloofd, mits zij van het vrij aangeplante riet f 25 per bouw betalen, volgens de Contracten als belasting van de grondstof, volgens de Voorschriften als belasting van den grond Wie, vraagt de Heer van Gorkom, zal de uitgestrektheid der akkers, waarvan de vrij geteelde grondstof verkregen is, bepalen? En wie zal de in de fabriek verwerkte grondstoffen van tweeërlei oorsprong onderscheiden? Een bevredigend antwoord zal wel niemand kunnen geven.

De Contracten gelasten in Art. 5, dat de fabrikant de voor den

aanplant benoodigde stekken, alsmede de meststof, indien hij bemesting mocht verlangen, zelf te leveren heeft op plaatsen, door het bestuur aan te wijzen. Het voorschrift is duidelijk. Toch werd den 15den Mei 1871 door den Heer Levyssohn aan de hoofden van gewestelijk bestuur bekend gemaakt, dat de ondernemer alleen dan voor stekken had te zorgen, wanneer hij andere stekken wenschte, dan die welke afkomstig waren van zijn eigen plantsoen. Ten bate der fabrikanten werden daardoor de inlanders bezwaard. Hier en daar hadden de ondernemers met de cultuurplichtige bevolking reeds de overeenkomst gesloten, dat zij de stekken zou leveren, en daarvoor van den fabrikant ƒ 4 à ƒ 5 per bouw zou ontvangen, en die prijs was waarlijk niet te hoog. Nu ontging die vergoeding aan de bevolking. Een paar ton gouds minder dan waarop hij recht had trok de inlander.

Menige onregelmatigheid en menig misbruik hadden plaats.

>>Bemest gij uw rietvelden?" werd een ondernemer gevraagd. »Neen," was 't antwoord, »ik mest liever mijn wedhono." Velerlei beleefdheden, leeningen en geschenken. van ondernemers aan inlandsche ambtenaren en hoofden hadden een wijdere strekking, dan vriendelijkheid of achting. Op sommige plaatsen werd de bevolking gedwongen, meststof te leveren; elders moest zij de mest aan de fabriek ontvangen. Soms had men er wat op gevonden: de bevolking moest mest leveren, maar mocht dan later de materialen nemen, waarmede de tuinen omheind werden, of zij mocht den grond wat minder diep en breed bewerken. De materialen waren reeds billijkheidshalve de eigendom der bevolking. In 1876 is dan ook beslist, dat zij daarover altijd na afloop van den oogst beschikken mag.

De administrateur van Groedo hoorde eens met verbazing van den contrôleur, dat de stekkenhalers niet verplicht waren, bij het snijden van het riet de behulpzame hand te bieden. Anderen deelden in die verbazing niet, maar getroostten zich de adat gaarne.

Bij de regeling der waterquaestie hebben de ambtenaren den landbouw der bevolking niet altijd hooger geschat dan de zuinigheid van een fabriek; anders had menige fabriek zich reeds lang onafhankelijk gemaakt van het water als motor. Ook de Regeering is schuldig, want tot regeling der bedoelde quaestie voor alle fabrieken stelde zij slechts één ingenieur beschikbaar, zoodat de meeste contracten wel geëxpireerd zullen zijn, eer die ingenieur zijn taak volbracht heeft. Waarom ook niet voor het gebruik van water als motor zekere betaling gevorderd? Nog iets! Bij alle fabrieken vindt men watermeters, die volgens aanwijzing zijn vervaardigd, en onder contrôle heeten te staan. Op een der ondernemingen was er in 1877 een te zien, die de bepaalde hoeveelheid water niet doorliet; een paar koeli's bleven daarom dag en nacht werkzaam, om het water uit de leiding over den meter heen te gooien. Noch een der ambtenaren noch de ondernemer scheen er iets van te bespeuren!

Inlandsche hoofden lieten zich door administrateurs en employé's bevelen geven. In Kendal was op een onderneming een opzichter, die de inlandsche hoofden met een landraad vonnis dreigde, wanneer zij aan zijn aanwijzingen geen gevolg gaven!

De gedwongen rietaanplant zal nu trapsgewijze een einde nemen.

« السابقةمتابعة »