صور الصفحة
PDF
النشر الإلكتروني

enkele shillings kostte! Dr. Levinstein zet uiteen, dat men door die verslaafdheid aan morphine physisch te gronde moet gaan.

De gelijksoortige ondeugd van het opiumschuiven heeft geen ander gevolg. Zelfs hun, die geen medische kennis bezitten, moet de overeenkomst, zoowel wat de kwaal als de genezing betreft, duidelijk zijn. In beide gevallen, bij opium en bij morphine, blijkt het slachtoffer der verslaafdheid zonder geneeskundige hulp niet gered te kunnen worden, en in beide is onmiddellijke en totale onthouding de eerste stap tot genezing. Zij, die het opiumschuiven trachten te verontschuldigen, zullen goed doen met het boek van Dr. Levinstein te lezen; in de verste verte heeft die geneesheer er nooit aan gedacht, dat het mogelijk zou kunnen zijn, iemand te zien opkomen voor het onschadelijke der gewoonte van een matig gebruik van morphine.

DE GEZONDHEID VAN DE AUSTRALISCHE KOLONIËN.

De rapporten, onlangs door het Gouvernement van Victoria gepubliceerd. maken het ontwijfelbaar, dat de koloniën van Australië en Nieuw-Zeeland, zoowel wat geboorte- als wat sterftecijfer betreft, in gunstiger conditie verkeeren dan het moederland.

Het geboortecijfer van Engeland en Wales was in de laatste tien jaar gemiddeld 35.4 per duizend.

In Victoria daarentegen is het 36.60; in Nieuw Zuid-Wales 39.41: in Zuid-Australië 38.84; in Tasmanië 39.70; in Nieuw-Zeeland stijgt het tot 41.16 en in Queensland zelfs tot 42.01.

Het sterftecijfer van Engeland en Wales was in de laatste tien jaar gemiddeld 22.3 per duizend.

In Victoria echter stierven er gedurende de laatste tien jaar van elke duizend inwoners gemiddeld 15.92; in Nienw Zuid-Wales 15.64, en in Nieuw-Zeeland, dat de gezondste van alle Australische koloniën is, niet meer dan 12.41 of weinig meer dan de helft van het sterftecijfer in Engeland.

Het verschil tusschen het leven in de stad en het leven op het land is in Australië nog grooter dan in het moederland. In Victoria b. v., waar het gemiddeld sterftecijfer voor de geheele kolonie bijna 16 per 1000 was, stierven er gedurende 1877 naar evenredigheid ruim tweemaal meer menschen in de stad dan daarbuiten. In de steden buiten Melbourne was het sterftecijfer in 1877 19.68; in Melbourne met zijn voorsteden was het 21.18 en in de eigenlijke stad Melbourne alleen was het 28.82.

Het treffendste voorbeeld van de gezondheid van het klimaat levert Nieuw-Zeeland, waar in vier jaren gemiddeld 197 % meer menschen geboren werden dan stierven. In 1876 was dat verschil zelfs 230 %.

Gezantschappen uit Korea in Japan.

DOOR

J. A. VAN DEN BROEK.

In het gunstig bekend tijdschrift van den heer Meyners-d'Estrey, de Annales de l'extrême Orient, aflevering Februari 1879, komt een korte beschouwing voor over de tegenwoordige betrekkingen tusschen Japan en Korea.

>>Korea voor den wereldhandel te openen, daarvan een neutraal terrein te maken, zoodanig dat het, geplaatst tusschen China, Rusland en Japan, in zekere mate de nadering dezer landen beheerschende, een bolwerk voor het laatste tegen de beide eerstgenoemde rijken wordt, in plaats van, hetgeen het thans is, een operatie-basis, waarvan zij zich zouden kunnen bedienen tegen Japan: dit is het denkbeeld, dat tot nog toe heeft voorgezeten bij de onderhandelingen tusschen Japan en China.”

»Ongelukkig genoeg," zoo gaat de schrijver voort, »heeft in 1873, bij de terugkomst van den japanschen staatsman Soyeshima, die naar Peking was gezonden geworden tot regeling dezer zaak, de verblinding of het gebrek aan doorzicht der mannen die toen het gezag in handen hadden, aan de vervulling van dit plan hinderpalen in den weg gelegd. Eerst wat later, toen men zag welke fout er begaan was, heeft men er aan gedacht haar te herstellen. Vandaar de zending van den heer Kouroda naar Seoul."

D

> Maar, zooals de toekomst zich wel heeft willen belasten dit aan te toonen, was het tractaat, dat kort daarna geteekend werd, veeleer daarop berekend de zaden van tweedracht, reeds lang tusschen beide landen gestrooid, te doen ontkiemen, dan een langdurigen vrede tusschen hen tot stand te brengen."

>>Het vertrek naar Korea van den heer Hanabousat en van de twee oorlogschepen, die hem moeten volgen in geval van nood, is de eerste vrucht van het staatkundig optreden in 1875."

>Zooals was te wachten, kon het bij dezen stand van zaken niet uitblijven, dat de aandacht van Engeland en Rusland op de om

standigheid werd gevestigd. Beide machten, die den een of anderen dag handgemeen zullen worden in West- en Midden-Azië, beseffen natuurlijk al het gewicht, dat er voor hen in gelegen is, zich bondgenooten te verzekeren in het verre Oosten. Voor Rusland is de zaak van te grooter waarde, omdat het in geval van oorlog ongetwijfeld ook met China zal hebben af te rekenen....."

[ocr errors]

De schrijver wijst verder op het belang, dat Rusland er bij heeft, om China moeielijkheden in Korea te bezorgen, en waagt zelfs de onderstelling, dat het China heeft aangemoedigd om opnieuw de quaestie van de suzereiniteit over de Lioe-Kioe-eilanden te berde te brengen, en Japan heeft aangezet om met de Korëers twist te zoeken. De houding van Engeland zou in deze geen andere zijn dan die van een welwillend raadsman, die Japan wijst op de moeielijkheid, niet om Korea te bezetten, maar om zich daar te handhaven.

De betrekkingen tusschen Japan en Korea dateren volgen japansche bronnen door von Siebold (Nippon VII, blz. 103 v.v.) medegedeeld, reeds van het jaar 33 vóór Christus. Na de invallen der Japanners in de jaren 1573 en 1597 en den vrede van 1615 zond Tchao-sien (Korea) gezanten in de jaren 1636, 1643, 1655, 1682, 1711, 1719, 1748, 1790, 1796, 1806 en 1811.

Omtrent enkele dezer gezantschappen vond ik in de dagregisters van de opperhoofden, namens de Oost-Indische Kompagnie in Japan gevestigd, enkele korte aanteekeningen, die ik hieronder mededeel. Ze betreffen de jaren 1636, 1655 en 1682.

Bedoelde aanteekeningen nu zijn, ik moet 't erkennen, niet zeer volledig. Het opperhoofd had bij voorkeur te noteren wat in de zaken der Kompagnie voorviel, en deze betroffen den handel 1), en met staatszaken, dubbel gevaarlijk tegenover »die superbe natie," bemoeide men, toen de Kompagnie eenmaal vasten voet in Japan had, zich niet meer dan dringend noodig was. Het is waar, de autoriteiten gingen niet zoover, de dienaars die zaken buiten den handel staande rapporteerden te berispen, als den koopman Lucas de Vogel in Djambi

--

1) Ons witt in Japan is maer om proffijt te doen." (Brief van den gouv.-gen. en raad van indië aan Coeckebacker, president in Japan, dd. 3 Jul: 1635). — Wetende dat al het woelen der Compe. alleen streckt om proffijt te doen.” (Ordre en instructie voor den Kommissaris Coeckebacker gaande naar Quinam en Japan dd. 31 Mei 1636). Want de negotiatie (is) den eenichsten stut en steunsel van d' E. Compe. aan deesen noortkant." (Brief van den gouverneur van Formosa, Nicolaes Verburch aan heeren bewindhebbers dd. 21 Nov. 1651.) Deze aanhalingen zouden met tallooze andere kunnen vermeerderd worden; in het zeldzaam vcorkomend geval, dat een uitzondering wordt toegelaten, geschiedt dit in onbepaalde bewoordingen, bij voorbeeld in den brief van den gouv.-gen. en raad van indië aan het opperhoofd in Japan, Frederick Coyet dd. 14 Juli 1648: Wanneer der coopmans-stijl (daar alle goede bedenckelycke middelen in begrepen zijn) gebruijckt wordt, zoo is des Comps. dienst ende onse ordre voldaen." Het kortst wordt het denkbeeld uitgedrukt in een brief van heeren bewindhebbers aan den gouv. gen. en raad van indië dd. 25 Sept. 1642, en blijkbaar achten beide partijen zich gelukkig, dat zulk een goed beeld gevonden is om hunne gedachten uit te drukken. Den handel (is), soo UE. wel schrijven, de bruijdt daeromme gedanst wert."

[ocr errors]

overkwam ), want de eigenaardige handel in dit »wonderbaerlijck lant" hing nauw samen met de gunst of ongunst van de goed gedisciplineerde ambtenaren, en zelfs de kleinste dezer kon de teere zaken der Kompagnie schaden.

[ocr errors]

--

Er bestond dus, wat Japan betreft, wel de neiging om 't een of ander te noteren wat niet direkt met den handel in verband stond, en men deed het zelfs uitvoerig in die dagregisters, een voortzetting der scheepsjournalen, - waarmee heeren zeventienen nog in 1642 hunne ingenomenheid hadden betuigd 2), omdat men vooruit van belangstelling verzekerd was. Maar was de wil goed, en ontbrak het ook niet aan Kompagniesdienaars die uitstekend konden opmerken en juist weergeven, de gelegenheid faalde om veel te zien, ten minste in de eerste jaren na 1639. Gedurende het grootste gedeelte van het jaar in Desima opgesloten ), moest het opperhoofd afgaan op praatjes van tolken en dergelijken, die zelden vertrouwd waren: op wat Coeckebacker in der tijd noemde »straetmaeren." Gedurende de hofreis, ik spreek altijd van een beperkt tijdvak, - was de gelegenheid niet veel beter, en waren de rollen zelfs omgekeerd. 1)

[ocr errors]

De berichten omtrent het gezantschap van 1636 zijn te danken aan den opperkoopman van Saenen en vooral aan den assistent Daniël Reijniersz, die in dat jaar de hofreis naar Jedo deden. Zij waren daar den 8sten November aangekomen, hadden bijzonder voorspoedig reeds den 28sten audiëntie bekomen, en, terwijl zij nog in Jedo verwijlden, kregen zij den 23sten December namens den heer van Firando ondershands de waarschuwing zoo spoedig mogelijk de hofstad te verlaten, wilden zij niet gevaar loopen dat Reijniersz met de trompetters zouden aangehouden worden, som op de compste der Corëers tot vermaeck van Zijne Maijtt. gebruickt te werden." Het was werklijk om die trompetters te doen, waarvan men een drietal had meegenomen, om de heeren en danes van het hof wat nieuws te laten hooren, en die algemeen in den smaak waren gevallen.

Van Saenen pakte nog dienzelfden dag alles bij elkaar en vertrok naar Singawauw, even buiten Jedo, waar hij vernachtte, om Reijniersz

1) Brief van den gouv. gen. en den raad van Indië dd. 22 Sept. 1636. »Wij sien dat Sr. van Houten en ul. seer woelen omme ons 't humeur der Jambinesen ende derselver staetsaccken te doen begrijpen, daer ons weijnig aen gelegen laeten, als maer veel ende groote partije peper becomen mogen; gedenckt dat gijlieden coopluijden zijt, ende aldaar licht omme peper te versamelen; maeckt daer oock u werck van ende scherpt daar op u sinnen ende verstandt om ons gevoel van saecken te doen hebben: daerbij sal de Compe.-dienst, u eijgen eere ende avancement gevoordert werden."

2) Brief van den 25en Sept. 1642 aan den gouv. gen. en raad van Indië. Het houden van een daghregister, soo op Bat. als alle andere comptoiren van India, is een seer noodige, dienstige saecke."

3) Zittende wij als gevangenen van al de werelt gesepareert." (Dagboek Dirck Snoeck, dd. 8 Jan. 1649.)

4) »Soo werden wij hier (in Jedo) door groot en cleen in dit half gevangen huijs even als vremde animalen op de kermisse in ons vaderlant bekeecken: nemende (wij) 't zelve quansuis voor groote eere en dese heijdenen (ons) ongetwijffelt tot vervulling harer curieuse begeerten aen." (Dagboek Gabriël Happart dd. 29 Jan. 1654).

en het verder gevolg, dat niet zoo dadelijk had kunnen opbreken, af te wachten. Hij ontving echter den volgenden dag de tijding, dat Reijniersz met de drie trompetters en een tolk door een der raadsheeren gelast was in Jedo te blijven, en zoo aanvaardde hij zonder hen den terugtocht naar Firando.

[ocr errors]

Reijniersz nu kwam den 5den Februari 1637 uit Jedo terug. Aan zijne mededeelingen, in het dagregister van Coeckebacker opgenomen, ontleen ik het volgende:

De twee koreasche gezanten met hun gevolg, bovendien vergezeld van japansche edellieden, waren den 4den Januari 1637 in Jedo aangekomen. De weg, dien zij hadden te volgen om hun logement te bereiken, was wel gezuiverd en met schoon zand bestrooid geworden. Een verbod was uitgegaan, dat uit de huizen waar langs de stoet passeerde, niemand het hoofd buiten de vensters mocht steken >>noch eenige toebackroock daer uijt laten gaan.'

Voorop ging het spel van scharmaijen, trommels, gommen en pijpen", gevolgd door eenige personen met groote stokken als rijststampers, gaande aan weerszijde van de straten twee aan twee. Daarna kwam een jongeling te paard met een.... lansje, waaraan een roode vaan, in de hand, die aan weerszijde door drie personen, ieder hebbende een snoer van goud en zijde doorvlochten, vastgehouden werd. Hij was vergezeld van ongeveer 30 jongelingen te paard, ieder met een rood vaantje in de hand, gekleed als de Chinezen met een zwarten hoed, breed van rand en van paardehaar gemaakt op 't hoofd.

Dan volgde een palankijn door 50 à 60 man gedragen. Deze was met rood fluweel gevoerd,,en binnen in stond op een tafeltje een verlakt doosje, waarin zich de brieven aan den Keizer van Japan »in Coreesche caracter geschreven" bevonden.

Na een kleine tusschenruimte kwam weder een afdeeling muzikanten, en nogmaals een jongeling te paard, met het gevolg als boven. Voor de variatie hadden deze een blauw vaantje in de hand.

Hierbij sloot aan de palankijn van den tweeden persoon van het gezantschap. Deze was gekleed in zwart satijnen rok.

Na eenige tusschenruimte volgden omstreeks 400 ruiters, de lijfwacht van den voornaamste der gezanten; ieder had in de hand een hamer met een scherpe pen »bekans op de wijze als de Zuratsche hamers." In hun midden bevond zich deze gezant, gezeten in een zwart verlakte palankijn.

Nadat deze trein omstreeks een kwartier voorbij was, kwam de garde van den Keizer van Japan, omtrent 200 man muskettiers en piekeniers, gaande »op zijn Japans" de een achter den ander. De muskets waren met rood laken bekleed, de pieken waren rood verlakt en hadden een top van witte veeren.

De optocht werd gesloten door een acht- à tiental draagkoetsen, waarin de japansche gekommitteerden zaten, die de Koreërs moesten vergezellen, een groot gevolg van japansche edellieden te paard, en omstreeks duizend lastpaarden, die de bagage en geschenken der Koreërs droegen.

Het duurde omstreeks vijf uur eer deze trein was voorbijgetrokken.

« السابقةمتابعة »