صور الصفحة
PDF
النشر الإلكتروني

Het onderwijs voor kinderen van Europeanen en met dezen gelijkgestelden in Ned. Indië.

DOOR

OOSTHOEK.

Wanneer men een blik slaat op het onderwijs voor het kind van Europeesche afkomst in Ned. Indië, en het tegenwoordige vergelijkt met het verledene, dan moet men wel tot dank gestemd worden voor een Regeering, die blijkbaar de beteekenis begrijpt van al. I van art. 125 van het Reglement, vastgesteld bij koninklijk besluit dd. 2 September 1854 n° 129: „Het openbaar onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg van den Gouverneur-Generaal." Mogen al in Indië en Nederland zich terecht luide stemmen doen hooren over de veelvuldige tekortkomingen van de Ned. Indische Regeering en haar ambtenaren; mogen de offers, die men steeds op goede gronden vordert al meer en meer worden: elk zal moeten erkennen, dat het Europeesch onderwijs gedurende de laatste jaren een groote schrede is vooruitgegaan, en dat men slechts op den ingeslagen weg behoeft te volharden, om in dit opzicht de toekomst gerust te kunnen te gemoet treden.

Vóór 1868 verkeerde het staatsonderwijs ten behoeve van Europeanen een geruimen tijd in een toestand van verbazende verwaarloozing; het ultimo December 1849 verschenen Algemeen Verslag van den staat van het schoolwezen geeft ons daaromtrent eenige inlichtingen. Wij zullen eerst dat verleden schetsen; daarna de verbeteringen, sedert ingevoerd, aanwijzen, en eindelijk trachten aan te toonen, wat er nog te doen overblijft.

I.

Te Batavia bestond nog bij de aankomst van CommissarissenGeneraal, die het bewind van het Britsche tusschenbestuur overnamen, een College van Curatoren en Schoolarchen, doch nergens werd vanwege de Regeering onderwijs gegeven. Het particulier onderwijs beteekende weinig, en de bijzondere inrichtingen van den heer Pahud voor jongens en van mevrouw Gronovius voor meisjes kwamen slechts de hoofdplaats van Ned. Indië ten goede. Op de bezittingen buiten Java was geen spoor van eenig degelijk onderwijs te vinden.

In het laatst van 1816 kwamen de eerste onderwijzers voor rekening van de Regeering aan, en het bleek spoedig, dat de toenmalige Gouverneur-Generaal Baron van der Capellen de belangen van het onderwijs wilde ter harte nemen; want hij belastte den hoogleeraar C. G. C. Reinwardt, Directeur voor de zaken van Landbouw, Kunsten en Wetenschappen, met het ontwerpen van eene regeling voor het lager onderwijs. In 1817 werd de eerste Gouvernementsschool te Weltevreden geopend, met een vermaning aan ouders en voogden om het onderwijs te steunen door een goede huiselijke opvoeding buiten den schooltijd; vervolgens werd ook in de stad Batavia een school opgericht, voornamelijk ten behoeve van de afstammelingen van Europeanen en met dezen gelijkgestelden, en van 1818 tot 1820 zag men achtereenvolgens scholen verrijzen te Samarang, Soerabaja, Grissee, Banjoewangi en Soerakarta.

De Regeering rekende het niet alleen tot haar taak, om voor de uitbreiding van het gewoon lager onderwijs te zorgen, maar zij begreep dat het ook op haar weg lag, aan jongelingen de gelegenheid te verschaffen, zich behoorlijk te bekwamen voor de betrekking van officier en ambtenaar. Daarom werd in 1818 te Samarang een instituut geopend voor de opleiding van Indische jongelingen tot officieren bij de Land- en Zeemacht en tot ambtenaren bij den Waterstaat en de Landmeetkunde. Ter beschikking van de residenten van Djokjokarta en Soerakarta werden eenige jongelieden gesteld, om zich te bekwamen in de Javaansche taal; terwijl het korpsonderwijs voor kinderen van militairen zeer werd ter harte genomen.

Bij de intrekking van het College van Schoolarchen en Curatoren werd een algemeen Reglement uitgevaardigd, waarbij een betere regeling van het schooltoezicht werd vastgesteld: schoolopzieners, staande onder den Directeur van Landbouw, Kunsten en Wetenschappen, werden meer speciaal met de zorg voor een behoorlijken gang van het onderwijs buiten Batavia belast. Bij het aanwijzen van leer- en leesboeken en leermiddelen werd gelet op de eischen, welke

de schoolwet van 1806 daaromtrent stelde; bijgevolg moesten zij, die tot onderwijzers werden benoemd, voorzien zijn van de vereischte acten van bekwaamheid en getuigschriften van zedelijk gedrag.

Daar Indië niet de mannen kon opleveren, welke geschikt te achten waren voor de taak van onderwijzer, ging men voort met het ontbieden van personeel uit Nederland. Ook toen geloofde men, dat dit de eenige weg was, maar ook toen moest men, even als thans, ervaren, dat bij het kiezen van personen niet altijd met de noodige nauwgezetheid werd te werk gegaan. Nu en dan werd er eens een verdienstelijk onderwijzer uitgezonden, meermalen echter kreeg men uit het vaderland mannen, met wie het onderricht weinig gebaat was. Dit werkte vooral nadeelig op hen, die zich in Indië voor het onderwijs bekwaamden: gebrek aan goede leiding was oorzaak, dat ook zij maar zeer zelden voor hunne taak geschikt werden.. Droeg dus het onderwijs hier of daar eenige goede vruchten, dan was dat uitsluitend te danken aan een enkel persoon, die zich door zijn bekwaamheid en geschiktheid onderscheidde.

In het jaar 1819 werd mede een Algemeene. Orde voor de middelbare scholen vastgesteld. Deze scholen bestonden toen nog wel niet, maar reeds erkende men de noodzakelijkheid van haar bestaan, en men begon met de inrichtingen van bijzondere personen, waaraan iets meer werd onderwezen dan de gewone leervakken, scholen voor middelbaar onderwijs te noemen.

De Hoogleeraar Reinwardt schreef aan de Regeering in een ter zake betrekkelijk rapport: ,,Het ligt in het oogmerk der oprichting van de lagere seholen, dat ze slechts voor het eerste onderwijs en voor de aanvankelijke beschaving der jeugd in het algemeen kunnen dienstig zijn, en het zou zelfs tot een schadelijke verwarring en oppervlakkige leerwijze aanleiding geven, indien men aan die scholen een meerdere uitgebreidheid geven, en met het onderwijs aldaar, onderwerpen van hoogere beschaving verbinden wilde."

„Hoe raadzaam en nuttig dan deze afscheiding van beide trappen van onderwijs is, evenzoo noodzakelijk is het in elke beschaafde maatschappij, dat ter verkrijging van het tweede zoowel als van het eerste onderwijs genoegzame gelegenheid voorhanden zij, en hetzelve mag dan ook door mij niet worden uitgezonderd van de voordrachten, welke ik aangaande de regeling van het onderwijs in deze kolonie te doen heb."

,,Zulks geldt in het bijzonder Batavia en de omstreken dezer stad, en ik zal, nadat mijn voordracht aangaande het lager onderwijs zal zijn goedgekeurd, daarop een tweede doen volgen, betreffende

de scholen van eenen eenigszins hoogeren aanleg of het zoogenaamd middelbaar onderwijs."

„Het is mij voorgekomen, dat tot zoodanig middelbaar onderwijs twee alhier reeds bestaande scholen kunnen dienstig zijn, namelijk die van den heer Pahud op Laanhoff, en die van mevrouw Gronovius op het Molenvliet."

>Het is daarenboven noodig, dat ook deze scholen onder het onmiddellijk bestuur van het Gouvernement worden gebracht, ten einde alzoo de invoering van een in alle opzichten wel geregeld onderwijs mogelijk worde."

,,Zullen echter beide scholen tot het genoemde einde dienen, dan zal ook omtrent deze een bepaalde, doelmatige en met het gezamenlijke onderwijs wel overeenstemmende inrichting moeten worden vastgesteld; en wederkeerig zullen de onderwijzers bij dezelven, terwijl zij zich aan de vereischte reglementen onderwerpen, een billijke aanspraak verkrijgen op gelijke bescherming en voordeelen, als reeds aan de onderwijzers bij het lager onderwijs vergund zijn.” Zag een man als de Hoogleeraar Reinwardt in 1819 reeds de hooge beteekenis van het middelbaar onderwijs in, en rekende de toenmalige Regeering, die nog zoo kort was opgetreden, het tot een harer eerste plichten, om ook door dergelijk onderwijs algemeene ontwikkeling en beschaving te bevorderen, dan kan men er zich alleen over verbazen, dat men later weder zóó zeer van den goeden weg kon afwijken, dat eerst in 1860, met de oprichting van het Gymnasium Willem III, het middelbaar onderwijs in onze rijke O. I. bezittingen tot zijn recht begon te komen. Immers, al wat daaromtrent na Reinwardt tot aan 1860 is verricht, was slechts tasten in het duister, en leverde niets dan hoogst onvolkomen resultaten op. Overeenkomstig den wensch van den Hoogleeraar Reinwardt werd door de Regeering aan de bedoelde inrichtingen ondersteuning verleend, maar hoeveel goeds ook door haar werd verricht, nooit hebben de scholen beantwoord aan de eischen, voor het middelbaar onderwijs gesteld.

Het Regeeringsreglement van 1818 bepaalde ten aanzien van het onderwijs:

Art. 99. De Regeering zorgt, zooveel mogelijk, dat er op de onder. scheidene plaatsen in Nederlandsch Indie scholen bestaan. De onderwijzers worden uit 's lands kas of uit bijzondere schoolfondsen bezoldigd.

Art. 100. De Regeering maakt ook de noodige verordeningen omtrent de scholen der Inlanders. De Regeering geeft aan de Inlanders gelegenheid, om op de Nederlandsche scholen onderwezen te worden.

« السابقةمتابعة »