صور الصفحة
PDF
النشر الإلكتروني

heid en de ontwikkeling van hun zoon, maar zagen zij hun kind terug, dan ontmoetten zij niet zelden een individu, die intellectueel en moreel bedorven was. Toch moest men in Indië voortgaan, zijn kinderen naar Europa te zenden, omdat de Regeering aan Indië de middelen tot ontwikkeling onthield, en bovendien bij de stichting der Academic te Delft verklaarde, dat deze de eenige inrichting zou zijn, die den weg openstelde voor elke betrekking van beteekenis in Indië. De geschiedenis van die Academie en van haar resultaten heeft duidelijk de dwaling van hen die de inrichting tot stand brachten aangetoond: bruikbare mannen heeft zij geleverd, maar zeer velen ook, die daarheen gezonden werden, zijn voor de maatschappij en hun betrekkingen verloren gegaan. Zij had echter het privilege voor de opleiding van Indische ambtenaren. Het wegzenden der kinderen werd meer dan ooit een bittere noodzakelijkheid.

Daarmede kon zelfs de Hoofdcommissie van onderwijs geen vrede hebben. Zij drong ernstig op de stichting van een school voor middelbaar onderwijs in Nederlandsch-Indië aan, en kon dit ook hierom doen, omdat van 1816-1838 in de kolonie door de Regeering duidelijk getoond was, dat zij het lager èn middelbaar onderwijs tot voorwerpen van haar zorgen rekende. Slechts een ondoordacht bezuinigingsstelsel was oorzaak geweest, dat achtereenvolgens ingetrokken werden:

a. de subsidiën aan de Opvoedingsinstituten van den Heer Pahud en van de dames Gronovius en Severijn;

b. de Militaire School te Samarang;

c. het Instituut voor de Javaansche taal te Soerakarta; d. de School voor de Zeevaart te Soerabaia.

De Indische Regeering steunde het streven van de Hoofdcommissie, en betoogde met klem bij het Opperbestuur, dat de oprichting van een Gymnasium niet meer kon verschoven worden. Zij beaamde het krachtig woord van den tijdelijken Voorzitter der Hoofdcommissie van onderwijs, Dr. E. A. Fritze: „Dat de vertraging in zake onderwijs meer en meer een nadeeligen invloed moest uitoefenen op den stand van zaken in het algemeen, en een donkere schaduw werpt op de eer eener natie, die weleer aan het hoofd aller intellectueele en industriëcle ontwikkeling stond, en het eerst ware verlichting en gelouterde denkbeelden over Europa verspreidde."

Maar niettegenstaande alle moeite die men zich in Indië gaf, en de vertoogen die men van daar uitzond bleef Nederland doof, en ging het voort om jaarlijks millioenen van Indië ten bate van zich zelven te gebruiken.

Tot de leden der Hoofdcommissie behoorden geruimen tijd

Dr. W. R. Baron van Hoëvell en Dr. W. Bosch. Van hun ijver voor het onderwijs getuigen onder anderen hun inspectiereizen over Java in 1847 en 1849, waarbij zij den toestand der scholen vrij nauwkeurig nagingen.

Die inspectiën, en vooral de voor Indič zoo gewichtige dag van 22 Mei 1848, gaven de Hoofdcommissie den moed, om degelijke voorstellen tot uitbreiding aan de Regeering te doen.

Ultimo December 1848 telde men in Nederlandsch-Indië 27 in werking zijnde Gouvernementsscholen en 28 bijzondere scholen, waaronder de weeshuisinrichtingen.

[ocr errors]

De Gouvernementsscholen waren bevolkt met 1921 leerlingen en de bijzondere scholen met .

750

Het totaal der leerlingen was dus. . . 2671.

[ocr errors]

Aan de Gouvernementsscholen werd onderwijs gegeven door 46 onderwijzers, 10 ondermeesters en 20 kweekelingen; totaal 76 personen.

Het personeel der bijzondere scholen is moeilijk op te geven; in den regel stond aan het hoofd daarvan een bevoegd persoon, maar bijgestaan door helpers of helpsters, die weinig begrip hadden van het geven van onderricht.

Een overzicht van deze getallen stemt tot onvoldaanheid, en de ontevredenheid neemt toe, als men de Hoofdcommissie in haar officieel verslag ziet mededeelen, dat het haar bekend is, dat nog meer dan 1000 kinderen zonder eenig onderwijs te ontvangen rondloopen, en als men waarneemt, hoezeer zij nog den staf moet breken over een tal van personen, aan wie zij het volksonderwijs moest

toevertrouwen.

Het onderwijs aan de Gouvernementsscholen was niet veel beter dan dat aan de inrichtingen van particulieren; de Hoofdcommissie deelt in het aan de Regeering aangeboden Verslag van 1858 zelfs omtrent een der belangrijkste scholen van een der hoofdplaatsen mede:

>>>De school heeft gemiddeld 140 kinderen. Daaraan zijn werkzaam : cen eerste onderwijzer, een tweede, twee ondermeesters en twee kweekelingen. >>Het onderwijs op deze school is evenwel zeer ten achteren, hetwelk voornamelijk te wijten is:

1o. aan het onderwijzend personeel, dat voor het grootste gedeelte gebrekkig Hollandsch spreekt, en weinig tact bezit om den kinderen het onderwijs aangenaam te maken; ook mist het tot het onderwijzen van sommige leervakken de noodige bekwaamheid.

Aan goeden wil en ijver ontbreekt het echter niet.

2o. aan de lusteloosheid en onverschilligheid van het grootste gedeelte der leerlingen.

3o. aan de weinige aanmoediging, die zij (de leerlingen) buiten de schooltijden ondervinden en aan het totale gemis van den zoo noodigen onderlingen naijver.

Van dergelijke mededeelingen wemelen de verslagen der Hoofdcommissie van Onderwijs van 1852 tot en met 1864; na dien tijd gaf zij geen jaarlijksche verslagen meer in het licht. Maar die Commissie liet de onderwijzers, over wie zij een oordeel als het genoemde velde, in dienst! De ongelukkige kinderen moesten de Nederlandsche taal dikwijls leeren van personen, die zelven ze slechts gebrekkig konden spreken, en niet zelden overigens onderwijs ontvangen van individuen, die zelven in de gewone leervakken de noodige bekwaamheid misten, en de Commissie vorderde dan nog dat de leerlingen niet lusteloos en niet onverschillig zouden zijn!

En het gehalte der schoolgebouwen, leermiddelen, schoolmeubels en leerboeken uit dien tijd was al even onbevredigend. Bij alles stuitte men op het ondoelmatig gebruik van de gelden, die toegestaan waren, en op de onkunde en onverschilligheid van de personen aan wie het onderwijs was toevertrouwd.

De kostbare inspectiereis van den Heer Dr. S. A. Buddingh gedurende de jaren 1852 tot en met 1854 had alleen deze gevolgen :

1o. dat op enkele plaatsen, waar meer dan 20 Europeesche kinderen waren die onderwijs konden ontvangen, scholen werden opgericht; 2o. dat sommige onderwijzers in een te ongunstig, en velen in een te gunstig daglicht werden geplaatst;

3o. dat men wrevelig werd over het houden van inspectiën, die veel last veroorzaakten, veel geld kostten, en weinig of geen nut stichtten, en - dit vooral!

4o. dat een bevoorrecht persoon na eenige jarens omzwervens in den Archipel met een aanzienlijk vermogen kon huiswaarts keeren, maar zonder dat zijn naam in dankbare herinnering achterbleef.

Met zeer veel omslag komt in nagenoeg elk Jaarverslag een hoofdstuk over de uitbreiding van het onderwijs voor. Deze bestond echter alleen hierin, dat het aantal scholen onbeduidend werd vermeerderd, terwijl de autoriteiten meer dan vrijgevig waren in het verleenen van vergunning voor het openen van bijzondere inrichtingen.

Men mag de Hoofdcommissie den lagen stand van het onderwijs gedurende de jaren van 1848 tot 1868 niet in alle opzichten verwijten, doch zij had zeker meer kunnen doen dan door haar verricht is. Zij had:

1o. de Regeering met meer nadruk moeten wijzen op het numeriek en qualitatief onvoldoende van het onderwijzend personeel;

2o. meer spoed moeten maken met het samenstellen van eene nieuwe regeling van het onderwijs, dat door het Regeeringsreglement van 1854 als een voorwerp van de aanhoudende zorg van den Gouverneur-Generaal was aangewezen;

3. sterker moeten aandringen op de invoering van het door haar samengestelde Reglement, toen dit der Regeering aangeboden was;

4o. het middelbaar onderwijs ernstiger moeten ter harte nemen, de Heeren Reinwardt en van der Vinne zich tot voorbeelden kiezende;

5°. de notulen van haar vergaderingen moeten nagaan, waarin zoo duidelijk uitkwam, dat haar werkzaamste en bekwaamste leden, de H.H. Dr. W. R. Baron van Hoëvell en Dr. W. Bosch, overtuigd waren, dat er meer gedaan kon en moest worden.

De verschooning, welke voor de Hoofdcommissie kan gelden is: dat zij voor hetgeen zij nog deed weinig dank van de zijde der Regeering oogstte, en dat zij het vooruitzicht had, om bij het weinige dat zij verrichtte, en het vele dat zij verzuimde, toch op een gegeven oogenblik ontslagen te worden,,,onder dankbetuiging voor de vele en gewichtige diensten aan den lande bewezen."

Het moet voor haar een blijde dag geweest zijn, toen zij den Isten Januari 1867, ingevolge Koninklijk besluit van den 21sten September 1866 n°. 68, haar werk kon overgeven aan een Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid.

Welk een zware taak had deze!

Januari 1879.

(Wordt vervolgd.)

Hoe moet Indië geregeerd worden?

DOOR

C. BOSSCHER.

IV.

De reactionnaire richting van het bestuur van, den GouverneurGeneraal v. d. Capellen openbaarde zich niet slechts door de in het vorig gedeelte beschreven maatregelen, ten nadeele van den Europeeschen landbouw, den binnenlandschen handel en het vrije verkeer, maar ook op het gebied van den algemeenen handel deed zij haar invloed krachtig gelden.

Nadat bij Publicatie van 11 Februari 1823 n°. 12 strenge bepalingen waren uitgevaardigd tegen den invoer (zelfs onder Nederlandsche vlag en door schepen in Ned. Indië te huis behoorende) van vreemde goederen op Java en Madura, langs elken anderen weg dan dien der hoofdplaats Batavia, werden bij Publicatie van den Isten Juli van hetzelfde jaar, zware inkomende rechten gelegd op den indirecten invoer in onze bezittingen van wollen en katoenen stoffen van Europeeschen of Amerikaanschen oorsprong, en komende van eenige vreemde bezitting beoosten de Kaap de Goede Hoop; terwijl de opslag van die goederen in entrepôt tegelijkertijd werd verboden.

>> Die Publicatie" (dus schreef v. d. Capellen den 2den Augustus daaraanvolgende aan Baud) „,was zeer noodzakelijk, daar Singapore een depôt van vele dier voorwerpen voor onze bezittingen geworden was. Genederlandiseer de schepen haalden wel eens goederen van daar (alwaar ze geene rechten betalen), en brachten ze te Batavia tegen 6% binnen. Ik vleie mij, dat door deze nieuwe bepaling aan Singapore veel afbreuk gedaan wordt. Daar het Nederlandsch Gouver

« السابقةمتابعة »