صور الصفحة
PDF
النشر الإلكتروني

heid ziet kwijnen, omdat zij worden gebonden en belemmerd door allerlei vexatoire bepalingen en drukkende lasten?

Wij zouden deze vragen nog belangrijk kunnen uitbreiden. → Maar genoeg, om aan te toonen dat de toestand van Indië niet bevredigend is. Wie zich daarvan wil overtuigen, leze en onderzoeke met onbevangenheid de vele adressen, welke men, na het bekend worden der nieuwe belastingplannen, aan den Koning en aan de Kamer zond; de tallooze. dagbladartikelen, waarin grieven en klachten wegens tekortkomingen van Nederland jegens Indië worden uitgesproken, die algemeen worden gedeeld en diep gevoeld; en vooral ook een onlangs door C. E. van Kesteren, bij den boekhandelaar D. Noothoven van Goor, in het licht gegeven brochure: ,,Hoe het in Indie gaat."

Men moge dan die grieven en klachten niet altijd gegrond en gerechtvaardigd vinden, men moge den vorm veroordeelen, waarin ze soms zijn voorgebracht men zal toch tot de erkentenis moeten komen, dat, om den toestand van Java in waarheid bevredigend te kunnen noemen, er nog menig misbruik afgeschaft, menige misgreep hersteld, veel wat verzuimd is verricht, en veel wat verkeerd is verbeterd zal moeten worden; in één woord: dat men, om tot een gezonden toestand te komen, zal hebben te breken met het tegenwoordige stelsel van koloniale politiek, dat noch het stelsel is van Elout of du Bus, noch dat van van den Bosch; om te komen tot een zuiver stelsel, dat geen batig-slot, geen rechtstreeksche voordeelen, maar économische ontwikkeling der koloniën beoog.

„Maar," zoo hoor ik zeggen,,,het batig-slot is reeds verdwenen, en Nederland heeft voortaan geen rechtstreeksche voordeelen meer van Indië te wachten; reeds nu bestaan er tekorten op de Indische begrooting; weldra zal Nederland genoodzaakt zijn, ten behoeve van Indië te leenen, en binnen een niet ruim verschiet dreigt Indië voor Nederland, financiëel, een lastpost te worden."

,,Buitendien hebben de denkbeelden der koloniale hervormers, die de ontwikkeling der kolonie meenden te kunnen bevorderen door middel van vrijen arbeid, landbezit en vrije cultuur, gesteund door Europeesch kapitaal en door de meerdere kennis en energie van den Europeaan, niet andermaal gefaald, even als zulks in het tijdvak van 1819 tot 1830 het geval was?"

,,Is het cultuurstelsel, dat heette den vrijen arbeid en de vrije cultuur in den weg te staan, sedert 1848 niet belangrijk ingekrompen, zoodat van alle cultures, die op hoog gezag werden gedreven, slechts de verplichte koffiecultuur en de gedwongen aanplant van suikerriet, ten behoeve van de in contract met het Gouvernement werkende

fabrikanten, daarvan zijn overgebleven terwijl reeds in dit jaar die gedwongen aanplant met zal inkrimpen, om in 1890 geheel op te houden?"

,,Heeft de Regeering er niet ernstig naar gestreefd, om het koffiestelsel van de misbruiken die het aankleefden te zuiveren? Is de betaling aan de inlandsche bevolking niet belangrijk verhoogd, en de inlevering van het product, door het oprichten van meerdere inkooppakhuizen, waar de behoefte daaraan bleek, niet gemakkelijker gemaakt?

,,Is de Europeaan niet in de gelegenheid gesteld, om gronden in huur of in erfpacht te verkrijgen, en daarop te telen producten voor de Europeesche markt, of zoodanige andere voortbrengselen als hij verkiest, papaver alleen uitgezonderd?"

„Zijn de heerendiensten niet belangrijk ingekrompen en beter geregeld, waardoor aan den inlander meer tijd en gelegenheid wordt gelaten, om ten behoeve van de Europeesche ondernemers te arbeiden, en zijn niet zij, die op gehuurde of erfpachtsgronden wonen, tegen betaling van zeker hoofdgeld, van heerendienst vrijgesteld?

„Kortom: zijn de belangrijkste eischen der koloniale hervormers niet ingewilligd, maar is de toestand daarom beter geworden?

,,Immers neen! De ontevredenheid in Indië is toegenomen, de grieven zijn grooter, de klachten heviger, de eischen tot hervorming dringender; en wij staan voor een leege schatkist, zoo hier te lande als in gindsche gewesten, met leeningen in het verschiet?"

Zien wij, wat wij daartegen hebben aan te voeren!

Ten eerste wat de ledige schatkist, de vrees voor leeningen en tekorten en het verlies van het batig-slot of de Indische bijdrage betreft.

De Indische begrooting sluit met een tekort van bijna ƒ9.000.000, maar daarentegen is daarop niet minder dan circa f 11.000.000 voor groote openbare werken van algemeen nut uitgetrokken, en voor ruim 10% millioen aan oorlogskosten; twee zeer buitengewone uitgaven, tot dekking waarvan een leening volkomen geoorloofd is.

Bezorgdheid dat het crediet van den Staat, door het sluiten van een leening voor dergelijke behoeften, ook maar eenigermate zou benadeeld worden, is even ongegrond als de vrees, dat men voortaan leening op leening zal hebben te stapelen, om Indische tekorten te dekken. De oorlog tegen Atsjin heeft in 5 jaren tijds reeds meer dan 100 millioen verslonden, die uitsluitend uit de Indische inkomsten zijn verkregen. Indien het ons gelukt, weldra aan den oorlog een einde te maken, en daarop bestaat tegenwoordig meer vooruitzicht dan ooit te voren, dan zullen er nog wel gedurende geruimen tijd

aanzienlijke uitgaven gevorderd worden tot bezetting van het veroverd gebied, doch aan den anderen kant is het niet gewaagd aan te nemen, dat op de begrooting van oorlog en op die van andere departementen van algemeen bestuur, bij een zuinig financieel beheer en het afsnijden. van al wat weelde heeten mag, belangrijke sommen zullen vrijvallen, die dan kunnen worden besteed tot aflossing van vroegere leeningen, of wel voor het totstandbrengen van économische verbeteringen, die niet lang meer kunnen worden verschoven, willen we tot een beter stelsel komen.

Een onafwijsbare voorwaarde echter, om te komen tot een goed en zuinig financiëel beheer in Indië, tot een op deugdelijke grondslagen rustend belastingstelsel, tot een op billijkheid en rechtvaardigheid gegrond Regeeringsbeleid is dat de financiëele verhouding tusschen Nederlandsch-Indië en Nederland zoodanig worde geregeld, dat Indië aan Nederland voortaan niets meer zal hebben op te brengen, dan een uit de gewone inkomsten te kwijten restitutiepost, tot vergoeding der uitgaven welke Nederland ten behoeve of wegens het bezit van de kolonie heeft gedaan.

Het verlies van het batig-slot of van den bijdragepost, die jaarlijks uit de Indische saldo's aan Nederland werd toebedeeld zal men zich dus moeten getroosten; maar al werpen de Indische financiën in de toekomst ook weder overschotten af, wat wij voor zeer waarschijnlijk houden, dan nog zal het belang van Nederland en Indië beiden waarvan het juist begrip meer en meer tot het gezond verstand der natie doordringt - en zoo we hopen ook de politieke moraliteit den toekomstigen wetgever weerhouden, om andermaal ten bate van Nederland over de Indische saldo's te beschikken.

In het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer, omtrent de Begrooting voor 1879, wordt terecht gezegd, dat het tot nu toe van de Indische baten gemaakte gebruik nadeelig heeft gewerkt, en tot het bederven van het financiewezen van de beide deelen des Rijks geleid heeft.

Ten betooge daarvan wordt met juistheid aangetoond, dat het stelsel voor het moederland verderfelijk werkte, omdat men dáár door het genot der Indische baten zich heeft laten verleiden, om de traditiën van spaarzaamheid en goed overleg te verzaken.

Men heeft, de lessen der voorzichtigheid uit het oog verliezende, ondanks herhaalde waarschuwingen, de Indische baten meer en meer als een vasten grondslag onzer staatshuishouding beschouwd. Vandaar zoo lang die baten mild bleven vloeien, opdrijving der staatsuitgaven op elk gebied; een opdrijving, die, bij zooveel wat voorbereid, maar nog niet of niet geheel tot uitvoering gekomen

is, haar toppunt nog niet heeft bereikt, doch bij den eersten tegenspoed tot ernstige ongelegenheden moest leiden.

„Deze tegenspoed" - dus lezen wij verder in het Voorloopig Verslag ,,is niet uitgebleven en kon niet uitblijven."

Door velen wordt de oorlog met Atsjin, zoo ook niet als de eenige, dan toch als de meest voor de hand liggende oorzaak van dezen tegenspoed beschouwd maar, naar het oordeel van de meeste leden, is dit slechts tot zekere hoogte juist. Volgens hen ligt de aanleiding tot het kwaad dieper, en moet zij ook elders gezocht worden. Zij bestaat vooral hierin, dat men bij het opdrijven der staatsuitgaven verzuimd heeft, in evenredigheid de opbrengst der vaste staatsmiddelen te verhoogen; dat men, steunende op de Indische baten, eene afdoende herziening van het Nederlandsche belastingstelsel heeft verschoven; dat men omtrent het tekort op onze staatsbegrooting zorgeloos is geworden, enz. In één woord: dat men, leunende op Indische baten, de tering niet naar de nering heeft weten te zetten, en er maar zorgeloos heeft op voortgeleefd. Nu zal Nederland moeten doen, wat elk huisvader doet, als hij ziet dat zijn uitgaven zijn inkomsten overtreffen; het zal beide met elkander in evenwicht moeten brengen.

,,Alleen wanneer Nederland zich uit een financieel oogpunt geheel losmaakt van Indië" dus zeggen de leden, die den toestand onder de oogen durven zien ,,kan er uitzicht bestaan, dat hier een stelsel van belasting wordt ingevoerd, waarvan de opbrengst voldoende is, om in de staatsbehoeften volledig te voorzien."

,,Ook in Indië heeft het bijdragenstelsel verkeerd gewerkt. Ook dáár heeft de geest des tijds zijn invloed doen gelden. Men kon er voor de steeds klimmende eischen, ter voorziening in velerlei behoeften, die vroeger niet bevredigd waren, te minder doof blijven, nu men zag, hoeveel hier te lande uit Indische overschotten werd tot stand gebracht," enz.

Lezenswaardig is hetgeen verder op Bladz. 6 omtrent dit onderwerp wordt gezegd, omdat de Vertegenwoordiging daar, hoewel noode, tot de erkenning komt dat aan de klacht der Indo-Europeesche Maatschappij, dat Indië ter wille van Nederland onrecht of tekortkoming (tekortdoening?) lijden moet, toch niet alle schijn van grond ontbreekt, en dat er aanleiding bestaat tot de vrees, dat de indruk. van miskenning tot alle klassen der Indische maatschappij, de ambtelijke daaronder begrepen, is doorgedrongen.

Een bevestiging alzoo in parlementaire bewoordingen van hetgeen wij hiervoren schreven omtrent den onder alle klassen der Indische maatschappij heerschenden geest van ontevredenheid, die, waar hij

zoo algemeen wordt waargenomen, toch wel niet zonder grond zal wezen.

Neen, zeker niet zonder grond.

Wij brengen gaarne hulde aan den milderen geest, die in de laatste jaren, sedert de vaststelling der Indische begrooting aan de Wetgevende macht is opgedragen, bij het bestuur der O. I. Bezittingen heeft voorgezeten. Wij erkennen, dat vele verbeteringen zijn ingevoerd, vele, misbruiken en verkeerdheden zijn afgeschaft, in velerlei behoeften is voorzien, en aan vele billijke en rechtmatige eischen is te gemoet gekomen; maar wat men deed, deed men ten halve; men handelde stelselloos, zonder leidend beginsel, nu eens hier wat toegevende aan den geest van vooruitgang, dan eens daar concessies doende aan hen die wenschen stil te staan of achteruit te gaan op den weg der hervorming, al naar dat de drang der omstandigheden medebracht.

In stede van de millioenen, die het cultuurstelsel afwierp voor de schatkist, omdat men der bevolking haar rechtmatig loon onthield, aan te wenden tot geleidelijke afschaffing van dat stelsel, heeft men het willen handhaven, om in Nederland te kunnen toegeven aan den geest des tijds, die zich bijna overal openbaart in een meer ruime en weelderige ontwikkeling van bijkans alle inrichtingen van Staat en Maatschappij ').

Men handhaafde een stelsel van gedwongen aanplant en verplichte levering, en voerde daarnevens in een stelsel van vrijen arbeid en vrije cultuur, door de uitgifte in huur of erfpacht van woeste gronden aan Europeesche ondernemers; maar, getrouw aan den geest van halfheid en transactie, vorderde men hooge huur of pacht, eischte men verponding en de betaling van hoofdgeld voor de opgezetenen; en verlangde men daarenboven, als de aanvrager niet afzag van het recht om op zijne gronden koffie te planten, zoovele waarborgen tegen de onttrekking van gouvernements-koffie aan de verplichte levering, of toonde men zich zoo angstig bezorgd voor de rechten der bevolking, dat er maanden en soms jaren heengingen, voordat eene aanvrage om huur of erfpacht tot uitgifte had geleid.

Dat onder dergelijke gegevens de particuliere industrie zich niet vrij ontwikkelen, en, zeer exceptioneele omstandigheden uitgezonderd, nimmer tot grooten bloei geraken kan, is duidelijk maar dat alles schijnt der Regeering nog niet genoeg: zij ondervindt de waarheid van de leer, dat dwangcultuur niet kan bestaan nevens vrijen landbouw en vrijen arbeid, dat de een den anderen uit

1. De cursief gedrukte woorden zijn aan het Voorloopig Verslag ontleend.

« السابقةمتابعة »